In deze zaak gaat het om de toekenning van bijstand aan appellant, waarbij de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht terecht de alleenstaande norm met toepassing van de kostendelersnorm heeft toegepast. Appellant had verzocht om een dak- en thuislozenuitkering, maar de Raad concludeert dat hij in de relevante periodes beschikte over een verblijfadres bij een vriend in Utrecht. Appellant heeft niet kunnen aantonen dat hij een zwervend bestaan leidde, en de omstandigheid dat hij zich niet kon inschrijven op dat adres doet hier niet aan af. De Raad kent appellant een schadevergoeding van € 500,- toe wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die eerder het beroep van appellant ongegrond verklaarde.