ECLI:NL:CRVB:2023:1456

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
21 / 3005 NIOAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering NIOAW-uitkering met procedurele gronden

In deze zaak oordeelt de Centrale Raad van Beroep over het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de intrekking en terugvordering van zijn NIOAW-uitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten. Het college had de uitkering beëindigd op basis van het feit dat appellant sinds 1 april 2017 een pensioen van Aegon ontvangt, wat niet was gemeld. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste besluit van het college niet-ontvankelijk en het beroep tegen het tweede besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, maar de Raad oordeelt dat hij geen inhoudelijke gronden heeft aangevoerd en dat de procedurele gronden niet slagen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat de beëindiging en terugvordering van de uitkering in stand blijven. Appellant krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

21/3005 NIOAW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 juli 2021, 20/2516 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten (college)
Datum uitspraak: 25 juli 2023

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 22 oktober 2019 heeft het college de uitkering van appellant en zijn partner op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) beëindigd en over een periode in het verleden ingetrokken en teruggevorderd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het college heeft met een besluit van 25 mei 2020 (bestreden besluit 1) het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Tijdens de beroepsprocedure heeft het college met een besluit van 9 maart 2021 (bestreden besluit 2) het bezwaar toch ontvankelijk geacht en het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het college heeft laten weten geen gebruik te maken van de gelegenheid om een verweerschrift in te dienen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2023. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Hiemstra.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

De Raad oordeelt in deze zaak over een aantal procedurele beroepsgronden en komt tot de conclusie dat de rechtbank een juiste uitspraak heeft gedaan.

Achtergrond

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant en zijn partner ontvingen sinds 1 september 2016 een uitkering op grond van de IOAW naar de gehuwdennorm.
1.2.
Met het besluit van 22 oktober 2019 heeft het college de IOAW-uitkering beëindigd en ingetrokken over de periode van 1 april 2017 tot en met 31 maart 2019. Ook heeft het college een bedrag van € 23.349,83 bruto van appellant en zijn partner teruggevorderd over deze periode. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat is gebleken dat appellant sinds
1 april 2017 maandelijks een pensioen van Aegon ontvangt. Door daarvan geen melding te maken, hebben appellant en zijn partner de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden. Omdat het pensioen hoger is dan de voor hen geldende norm, hebben appellant en zijn partner vanaf 1 april 2017 geen recht meer op een uitkering.
1.3.
Met bestreden besluit 1 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 22 oktober 2019 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend.
1.4.
Tijdens de beroepsprocedure heeft het college met bestreden besluit 2 het bezwaar tegen het besluit van 22 oktober 2019 alsnog ontvankelijk geacht en inhoudelijk beoordeeld. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat het pensioen van Aegon een ouderdomspensioen is dat via de werkgever is opgebouwd en dat een dergelijk pensioen op grond van de artikelen 8 en 9 van de IOAW in mindering moet worden gebracht op (de grondslag van) de IOAW-uitkering. Uit de door appellant overgelegde stukken valt niet af te leiden dat de pensioenuitkering van Aegon is gerelateerd aan een stamrechtuitkering.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond. Daarmee heeft de rechtbank bestreden besluit 2 in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het beroep tegen de bestreden besluiten 1 en 2 niet-ontvankelijk, onderscheidenlijk ongegrond heeft verklaard. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Bestreden besluit 1
4.3.
Appellant is het niet eens met de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep door de rechtbank. Hij heeft in zijn hoger beroepschrift nogmaals uitgelegd waarom zijn bezwaar niet te laat was ingediend. Ter zitting heeft appellant betoogd dat hij met deze beroepsgrond wil aangeven dat het allemaal veel te lang heeft geduurd en dat hij onheus is bejegend door het college. Dat is de reden dat alle besluiten van het college moeten worden vernietigd.
4.4.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant geen belang meer had bij een beoordeling van het beroep tegen bestreden besluit 1. Het college heeft namelijk alsnog een inhoudelijk besluit genomen op het bezwaar tegen het besluit van 22 oktober 2019. Appellant kan dan met zijn beroep tegen bestreden besluit 1 niet méér bereiken dan het college in bestreden besluit 2 al heeft gedaan: dat het bezwaar tegen het besluit van 22 oktober 2019 inhoudelijk wordt beoordeeld. Ook in hoger beroep is niet gebleken dat appellant er belang bij had dat de rechtbank zijn beroep tegen bestreden besluit 1 zou beoordelen. Dat appellant vindt dat het allemaal veel te lang heeft geduurd en dat het college hem onheus heeft bejegend, levert in ieder geval niet zo'n belang op. Appellant vindt dat de hele besluitvorming om die reden moet worden vernietigd, maar zoals ter zitting is uitgelegd, is dat juridisch niet mogelijk.
Bestreden besluit 2
4.5.
De rechtbank heeft bestreden besluit 2 met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de beroepsprocedure tegen bestreden besluit 1 betrokken. Appellant voert aan dat de rechtbank dit niet had mogen doen, omdat hij dit absoluut niet wilde en er ook geen belang bij had. De beroepsgrond slaagt niet. Daarvoor is het volgende van betekenis.
4.6.
Wat in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is bepaald, komt erop neer dat in de situatie wanneer – zoals in deze zaak – tijdens de procedure in beroep door het bestuursorgaan een nieuw besluit op bezwaar wordt genomen het eerder ingestelde beroep zich automatisch ook uitstrekt tot het nieuwe besluit. Daarmee wordt voorkomen dat een belanghebbende opnieuw bezwaar en/of beroep moet indienen tegen het nieuwe besluit. De bepaling van artikel 6:19, eerste lid van de Awb dient zo ter bescherming van de rechten van een belanghebbende. Ook appellant had bij de toepassing van deze bepaling door de rechtbank een belang, omdat het college zijn bezwaar tegen het besluit van 22 oktober 2019 met bestreden besluit 2 alsnog inhoudelijk heeft beoordeeld en ongegrond verklaard. Indien de rechtbank dit artikel niet zou hebben toegepast, had de rechtbank hem niet in de gelegenheid kunnen stellen om de inhoud van bestreden besluit 2 bij de rechtbank aan de orde te stellen.
4.7.
Het college is, anders dan appellant meent, niet verplicht om een verweerschrift in te dienen. De Raad zal dan ook hier geen gevolgen aan verbinden, omdat – zoals de Raad eerder in zijn rechtspraak heeft overwogen [1] – artikel 8:31 van de Awb geen gevolgen verbindt aan het niet of niet tijdig indienen van een verweerschrift.
4.8.
In de hoger beroepsgronden heeft appellant alleen voorgaande procedurele gronden aangevoerd. Hij heeft dus geen inhoudelijke gronden aangevoerd, die zich richten tegen bestreden besluit 2. Ter zitting van de Raad heeft appellant aangevoerd dat hij het ook niet eens is met het feit dat het pensioen dat hij sinds 1 april 2017 maandelijks van Aegon ontvangt, meetelt als inkomen. Maar dit zal niet worden besproken. Deze beroepsgrond is namelijk in strijd met de goede procesorde pas ter zitting aangevoerd. Dat is te laat. Niet valt in te zien dat deze beroepsgrond niet eerder had kunnen worden aangevoerd. Bovendien heeft de gemachtigde van het college zich hierop niet kunnen voorbereiden en had hij evenmin op een bespreking hiervan ter zitting in hoger beroep bedacht hoeven te zijn, omdat dit eerder bij de rechtbank ook niet aan de orde is geweest.

Conclusie en gevolgen

4.9.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Dit betekent dat het beroep tegen bestreden besluit 1 niet inhoudelijk zal worden behandeld en dat de beëindiging, intrekking en terugvordering van de IAOW-uitkering van appellant en zijn partner in stand blijven.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Ook krijgt hij het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.E.M. Marsé, in tegenwoordigheid van S. Ploum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2023.
(getekend) C.E.M. Marsé
(getekend) S. Ploum

Bijlage relevante wetgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:19
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
(…)
Artikel 8:31
Indien een partij niet voldoet aan de verplichting te verschijnen, inlichtingen te geven, stukken over te leggen of mee te werken aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8:47, eerste lid, kan de bestuursrechter daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen.
Artikel 8:42
1. Binnen vier weken na de dag van verzending van de gronden van het beroepschrift aan het bestuursorgaan zendt dit de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter en kan het een verweerschrift indienen. Indien de bestuursrechter om een verweerschrift heeft verzocht, dient het bestuursorgaan binnen vier weken een verweerschrift in.
2. De bestuursrechter kan de in het eerste lid bedoelde termijnen verlengen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1884 (rechtsoverweging 4.1).