ECLI:NL:CRVB:2023:1446

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
22 / 338 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag BerkelBike op basis van adequaatheid van bestaande vervoersvoorzieningen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een BerkelBike door het college van burgemeester en wethouders van Westland. Appellant, die lijdt aan een incomplete dwarslaesie, had eerder al verschillende vervoersvoorzieningen ontvangen, waaronder een scootmobiel en een handbewogen rolstoel. Het college heeft de aanvraag voor de BerkelBike afgewezen op de grond dat appellant met de al verstrekte voorzieningen adequaat kan voorzien in zijn vervoersbehoefte. De Raad heeft vastgesteld dat het college zich op het medisch advies van 15 september 2020 heeft mogen baseren, waarin werd geconcludeerd dat de bestaande voorzieningen voldoende zijn. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad erkent dat fietsen met een BerkelBike positief kan zijn voor de gezondheid van appellant, maar oordeelt dat dit niet betekent dat het college verplicht is om deze voorziening te verstrekken. De Raad heeft de afwijzing van de aanvraag door het college als rechtmatig beoordeeld, en appellant krijgt geen vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/338 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 december 2021, 21/365 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Westland (college)
Datum uitspraak: 31 juli 2023

PROCESVERLOOP

Bij besluit van 15 mei 2020 heeft het college de aanvraag van appellant voor een BerkelBike afgewezen. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 8 december 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. M. de Jong hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is op zitting behandeld op 19 juni 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Jong. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Blok.

OVERWEGINGEN

Samenvatting
Het college heeft de aanvraag om een Berkelbike als vervoersvoorziening mogen afwijzen op de grond dat appellant met de al verstrekte vervoersvoorzieningen adequaat kan voorzien in zijn vervoersbehoefte. Hoewel de Raad kan begrijpen dat fietsen met een BerkelBike een positief effect heeft op de gezondheid van appellant en appellant meer plezier geeft dan het vervoer per scootmobiel, maakt dat niet dat het college gehouden is appellant een BerkelBike te verstrekken.
Totstandkoming van het bestreden besluit
1.1.
Appellant, geboren in 1961, heeft een incomplete dwarslaesie. Als gevolg daarvan heeft appellant verminderde kracht in armen, benen en romp, gevoelsstoornissen en spasticiteit.
1.2.
Bij besluiten van 5 en 6 augustus 2019 heeft het college aan appellant in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) onder meer een handbewogen rolstoel, een scootmobiel en een Wmo-vervoerspas voor de regiotaxi verstrekt.
1.3.
Op 7 november 2019 heeft appellant zich bij het college gemeld voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een zogenoemde BerkelBike. Appellant wil in aanmerking komen voor deze aan zijn rolstoel koppelbare fiets met elektrische ondersteuning, omdat hij daarmee zijn benen kan trainen en zijn conditie kan verbeteren. Appellant wil met deze fiets naar het strand, de fysiotherapeut, de revalidatie, de winkels en vaker op stap in de omgeving. Appellant wil zijn scootmobiel vervangen door de BerkelBike.
1.4.
Bij besluit van 15 mei 2020 heeft het college de aanvraag van appellant voor een BerkelBike afgewezen. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.5.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft hieraan het door het college verzochte medisch advies van 15 september 2020 ten grondslag gelegd. R.A. Breeden, arts/medisch adviseur, heeft lichamelijk onderzoek verricht en kennis genomen van de door appellant overhandigde brieven van zijn revalidatiearts en sportfysiotherapeut. Breeden heeft geconcludeerd dat sprake is van blijvende conditionele, locomotore en manuele beperkingen, dat het geheel van toegekende voorzieningen in medisch opzicht niet als inadequaat kan worden beschouwd en dat appellant met de al verstrekte vervoersvoorzieningen adequaat kan voorzien in zijn vervoersbehoefte. Daarnaast heeft het college overwogen dat de scootmobiel nog niet technisch is afgeschreven en dat dit de goedkoopst adequate oplossing is. Een voorziening om meer te bewegen en/of te werken aan de conditie valt niet onder het bereik van de Wmo 2015, aldus het college.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld, voor zover hier van belang, dat het medisch advies van 15 september 2020 zorgvuldig tot stand is gekomen. Voorts zijn de conclusies in het advies duidelijk en begrijpelijk gemotiveerd. Het college mocht zich daarom op het advies baseren. Nu appellant geen medisch tegenadvies heeft ingediend, is de rechtbank uitgegaan van de juistheid van het advies. Uit het advies volgt dat appellant met de al aan hem verstrekte vervoersvoorzieningen adequaat kan voorzien in zijn vervoersbehoefte. Voor zover de aanvraag is ingegeven door de behoefte meer te bewegen, wat tot een vooruitgang in de medische toestand van appellant zal leiden, heeft het college terecht erop gewezen dat het werken aan conditie geen resultaatgebied is waar de Wmo 2015 verantwoordelijk voor is.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat appellant daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit juist is. De Raad doet dat aan de hand van de argumenten die appellant heeft aangevoerd, de hoger beroepsgronden.
4.2.
De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De rechtbank heeft het bestreden besluit terecht in stand gelaten. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt.
4.3.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep van belang zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.4.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en neemt de overwegingen die daaraan ten grondslag zijn gelegd over. Naar aanleiding van wat in hoger beroep is aangevoerd, voegt de Raad hieraan het volgende toe.
4.5.
Appellant heeft aangevoerd dat een BerkelBike het enige adequate hulpmiddel is voor hem. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een brief overgelegd van zijn ergotherapeut en revalidatiearts van 21 februari 2022. Deze hoger beroepsgrond slaagt niet. In het medisch advies van 15 september 2020 heeft Breeden geconcludeerd dat appellant met de al verstrekte vervoersvoorzieningen adequaat kan voorzien in zijn vervoersbehoefte. Het college heeft in het verweerschrift terecht erop gewezen dat Breeden kennis heeft genomen van de eerder overgelegde brieven van de revalidatiearts en sportfysiotherapeut en dat de in de brief van 21 februari 2022 weergegeven informatie op hoofdlijnen overeenkomt met de informatie in die eerdere brieven. Die brief vormt daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van Breeden. Nu appellant met de al verstrekte vervoersvoorzieningen adequaat kan voorzien in zijn vervoersbehoefte, heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat de – technisch nog niet afgeschreven – scootmobiel de goedkoopst adequate voorziening is. Hoewel de Raad kan begrijpen dat fietsen met een BerkelBike een positief effect heeft op de gezondheid van appellant en appellant meer plezier geeft dan het vervoer per scootmobiel, maakt dat niet dat het college gehouden is appellant een BerkelBike te verstrekken. [1] Het college heeft de aanvraag dan ook op goede gronden afgewezen.
Conclusie en gevolgen
5.1.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.2.
Appellant krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2023.

(getekend) M.A.H. van Dalen- van Bekkum

(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

Bijlage: voor deze uitspraak van belang zijnde wettelijke regels

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Artikel 2.3.5, derde lid,
Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Verordening maatschappelijke ondersteuning Westland 2020
Artikel 6, derde lid,
Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 3 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Artikel 6, negende lid, aanhef en onder c,
Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven of als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.
Artikel 6, tiende lid,
Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate tijdig beschikbare voorziening.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van 21 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2644.