Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
SamenvattingHet gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 22 juni 2020 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
WIA-uitkering heeft toegekend.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft zich op 24 juni 2018 ziek gemeld en heeft een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv op 25 juni 2020 besloten om de uitkering te weigeren. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar het Uwv heeft in hoger beroep de eerdere beslissing verdedigd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 15 juni 2023. Appellante was aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 27 januari 2022 zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te benoemen. De Raad volgde de argumenten van appellante niet en concludeerde dat het Uwv terecht had besloten om de WIA-uitkering te weigeren. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de medische beoordeling van appellante correct was en dat er geen nieuwe feiten waren die de weigering konden onderbouwen.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank, waardoor de weigering van de WIA-uitkering in stand bleef. Appellante kreeg geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.