ECLI:NL:CRVB:2023:1443

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
22/2413 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en afwijzing verzoek om onafhankelijke medische deskundige

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft zich op 24 juni 2018 ziek gemeld en heeft een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv op 25 juni 2020 besloten om de uitkering te weigeren. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar het Uwv heeft in hoger beroep de eerdere beslissing verdedigd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 15 juni 2023. Appellante was aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 27 januari 2022 zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om een onafhankelijke deskundige te benoemen. De Raad volgde de argumenten van appellante niet en concludeerde dat het Uwv terecht had besloten om de WIA-uitkering te weigeren. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de medische beoordeling van appellante correct was en dat er geen nieuwe feiten waren die de weigering konden onderbouwen.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank, waardoor de weigering van de WIA-uitkering in stand bleef. Appellante kreeg geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

22/2413 WIA
Datum uitspraak: 27 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 juni 2022, 20/6292 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 25 juni 2020 heeft het Uwv geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 10 september 2020 (bestreden besluit) bij de weigering van de uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. W.P.J.M. van Gestel, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 15 juni 2023. Appellante is in aanwezigheid van haar partner verschenen, bijgestaan door mr. Van Gestel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. van Riet.

OVERWEGINGEN

SamenvattingHet gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante per 22 juni 2020 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.

Volgens appellante heeft het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 januari 2022 niet op een objectieve wijze plaatsgevonden. De rechtbank heeft het verzoek om een onafhankelijk deskundige te benoemen dan ook ten onrechte afgewezen.
De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen
WIA-uitkering heeft toegekend.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als medewerkster bediening in een snackbar voor 31,26 uur per week. Op 24 juni 2018 heeft zij zich ziek gemeld wegens belemmerende gezondheidsklachten. Nadat appellante een aanvraag om een WIA-uitkering had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 juni 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 25 juni 2020 geweigerd appellante met ingang van 22 juni 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in bezwaar nieuwe passende functies voor appellante geduid. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid nog steeds minder dan 35% bedraagt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft een tussenuitspraak gedaan. Hierin heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek niet met de vereiste zorgvuldigheid is geschied. De motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 1 september 2020 over het achterwege laten van een spreekuurcontact, acht de rechtbank onvoldoende. Om het gebrek te herstellen is het Uwv in de gelegenheid gesteld appellante alsnog door een verzekeringsarts bezwaar en beroep te laten onderzoeken tijdens een fysiek spreekuurcontact. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het vastgestelde motiveringsgebrek met het rapport van 27 januari 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is hersteld. Appellante is op een spreekuur gezien door de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarbij een psychisch en lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Gelet op de verrichte onderzoeksactiveiten en de nadere reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 2 mei 2022 heeft de rechtbank geen reden gezien om te twijfelen aan de objectiviteit van de medische heroverweging door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid, omdat appellante niet valt in een van de uitzonderingscategorieën zoals bedoeld in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Daarnaast heeft hij inzichtelijk gemotiveerd hoe de fysieke en psychische beperkingen zijn vastgelegd in de FML van 24 juni 2020. Een urenbeperking is niet van toepassing omdat appellante niet voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende uiteengezet dat de medische informatie die in beroep is overgelegd geen nieuwe feiten bevat over de medische situatie van appellante per datum in geding. Omdat de rechtbank niet twijfelt over de vastgestelde belastbaarheid van appellante, heeft zij het verzoek om een deskundige te benoemen afgewezen. Tot slot heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd waarom de geduide functies voor appellante geschikt zijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de WIA-uitkering terecht is geweigerd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de aangevallen uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 januari 2022 niet op een objectieve wijze plaatsgevonden. Zij heeft daarbij verwezen naar een door haar partner en haarzelf opgemaakt verslag. De rechtbank heeft het verzoek om een onafhankelijk deskundige te benoemen dan ook ten onrechte afgewezen. Tot slot heeft appellante op de zitting aangevoerd dat zij recht heeft op een urenbeperking gelet op haar verminderde energetische belastbaarheid.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de WIA-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
Medische beoordeling
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep na de tussenuitspraak van de rechtbank naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak volledig en voldoende gemotiveerd besproken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
De gemachtigde van appellante heeft in hoger beroep een grote hoeveelheid medische stukken met een omvang van honderden pagina’s overgelegd zonder onderbouwing. Het Uwv heeft hierop schriftelijk gereageerd en vermeld dat deze stukken zien op een periode van ver voor datum in geding tot en met ver na datum in geding en dat een groot aantal medische stukken al aanwezig is in het dossier. Zonder dat wordt onderbouwd uit welke stukken volgt dat de medische beperkingen niet juist zouden zijn weergegeven in de FML, is het voor het Uwv niet mogelijk om deze stukken voor te leggen aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor commentaar. De gemachtigde van appellante heeft hier niet meer op gereageerd. Op de zitting heeft de gemachtigde van appellante evenmin de relevantie van deze stukken toegelicht. De stelling van de gemachtigde van appellante dat het op de weg van de verzekeringsartsen van het Uwv ligt om deze stukken zelf te beoordelen op relevantie aangezien hij geen medicus is, wordt verworpen.
4.5.
Op de zitting hebben appellante en haar partner toegelicht dat tijdens het spreekuur van 27 januari 2022 in hun ogen nauwelijks een medische keuring heeft plaatsgevonden. Zonder af te doen aan de klachten van appellante en het door haar ervaren contact met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, heeft de Raad echter in de rapporten van 27 januari 2022 en 2 mei 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanknopingspunten gevonden dat het onderzoek onzorgvuldig zou zijn verricht of dat sprake was van vooringenomenheid. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.6.
Appellante wordt ook niet gevolgd in haar standpunt dat het Uwv ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 3 september 2020 en 27 januari 2022 voldoende gemotiveerd dat hiervoor geen indicatie is. Appellante voldoet niet aan een van de voorwaarden voor een urenbeperking op grond van de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij ook gewezen op het dagverhaal van appellante. Met een beperking voor niet in de nacht werken wordt tegemoetgekomen aan de slaapproblemen en is preventief ten aanzien van verergering van de klachten.
4.7.
Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.5 en 4.6 is er geen aanleiding tot het benoemen van een onafhankelijk medisch deskundige.
Arbeidskundige beoordeling
4.8.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2023.
(getekend) S. Wijna
(getekend) I. Gök