ECLI:NL:CRVB:2023:1441

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
22/1150 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had een laattijdige aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, waarbij zij stelde dat zij op haar achttiende verjaardag en de vijf jaar daarna duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte. Het Uwv had echter geconcludeerd dat appellante, ondanks haar psychische en fysieke klachten, in staat was om ten minste vier uur per dag te werken. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.

De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht had geweigerd de Wajong-uitkering toe te kennen. De Raad oordeelde dat appellante op haar achttiende verjaardag en in de vijf jaar daarna over arbeidsvermogen beschikte, en dat de medische beoordeling door het Uwv adequaat was. De Raad volgde de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die had vastgesteld dat appellante in staat was om taken uit te voeren en over basale werknemersvaardigheden beschikte. De Raad wees het verzoek van appellante om een onafhankelijke deskundige te benoemen af, omdat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling.

De uitspraak bevestigt dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft, en appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten of het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de betrokken rechters.

Uitspraak

22/1150 WAJONG
Datum uitspraak: 26 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
8 maart 2022, 21/2842 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 4 september 2020 heeft het Uwv geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van
28 april 2021 (bestreden besluit) bij de weigering van de Wajong-uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. S. Ben Ahmed, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingezonden.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 juni 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M.B. Ullah en haar moeder [naam moeder appellante]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.
OVERWEGINGEN
Samenvatting
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellante beschikte zij op [geboortedag] 2005 (de dag dat zij achttien jaar is geworden) en de vijf jaar erna duurzaam niet over arbeidsvermogen en had zij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv appellante terecht een Wajong-uitkering heeft geweigerd.
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1. Appellante, geboren op [geboortedag] 1987, heeft met een door het Uwv op 1 juli 2020 ontvangen formulier een laattijdige aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Daarbij is melding gemaakt van een borderline persoonlijkheidsstoornis, depressie, mogelijk PTSS en fibromyalgie. Bij haar aanvraag heeft appellante een besluit van 21 december 2015 van de gemeente Rotterdam gevoegd (inhoudende toekenning van een rolstoelvoorziening), een op 15 april 2020 ondertekend ondersteuningsverslag van de gemeente Rotterdam over het toekennen van een vervoersvoorziening en een behandelovereenkomst met PSYTREC van
26 augustus 2020 gericht op de behandeling van de PTSS-klachten van appellante. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellante geen Wajong-uitkering kan krijgen omdat zij na haar achttiende verjaardag arbeidsongeschikt is geworden en zij in het jaar voordat zij arbeidsongeschikt werd,
31 december 2014, niet zes maanden of langer gestudeerd heeft.
1.2. In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het aannemelijk geacht dat appellante op haar achttiende verjaardag mentale klachten had die eerst zijn beschreven als depressie en later als cluster B-borderline persoonlijkheidsproblematiek. Later zijn daar de diagnoses fibromyalgie en hypermobiliteit bijgekomen. Op haar achttiende verjaardag waren er ook enige fysieke klachten. De bevindingen uit het onderzoek, waaronder het functioneren tijdens de studie en het zelfstandig wonen daarna, geven volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan dat appellante op haar achttiende verjaardag benutbare mogelijkheden had. Appellante was toen in staat vier uur per dag actief te zijn, waarbij de arts heeft vermeld dat dit niet noodzakelijkerwijs vier uur aaneengesloten behoeft te zijn. Appellante was verder in staat een uur aaneengesloten te werken zonder de noodzaak voor relevante bijsturing. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellante de taken ‘sorteren van post’ en ‘scannen’ kan verrichten en ook over werknemersvaardigheden beschikt. Appellante heeft daarom geen recht op een Wajong-uitkering omdat zij arbeidsvermogen heeft.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv inzichtelijk gemotiveerd waarom appellante op haar achttiende verjaardag ([geboortedag] 2005) en in de vijf jaar erna over arbeidsvermogen beschikte. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 19 januari 2022 desgevraagd toegelicht waarom geen van de bij appellante vastgestelde aandoeningen (op urologisch, neurologisch of psychisch terrein) aanleiding geeft voor een urenbeperking of een beperking in de vorm van minder dan vier uur per dag belastbaar zijn. Over de vraag of mogelijk binnen vijf jaar nadien sprake is geweest van een verslechterde medische situatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd toegelicht dat de gestelde diagnoses borderline- en OCD persoonlijkheidsstoornis geen aanleiding geven voor het aannemen van meer of zwaardere beperkingen, ook niet ten aanzien van het oordeel dat appellante minimaal vier uren kan werken. De rechtbank heeft overwogen dat het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep steun vindt in de beschikbare gegevens waaruit blijkt dat appellante in die periode opleidingen heeft gevolgd, en deze met goed gevolg heeft afgerond. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep verder inzichtelijk gemotiveerd waarom appellante in staat was een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren en waarom zij over basale werknemersvaardigheden beschikte. De rechtbank heeft overwogen dat het bestreden besluit eerst met het rapport van 19 januari 2022 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van een toereikende motivering is voorzien. De rechtbank heeft deze schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd, omdat aannemelijk is dat appellante hierdoor niet is benadeeld. De rechtbank heeft in de toepassing van artikel 6:22 van de Awb aanleiding gezien om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en tot vergoeding van het griffierecht.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante betwist dat zij over arbeidsvermogen beschikte. Appellante heeft aangevoerd dat zij op haar achttiende verjaardag en in de vijf jaar erna niet ten minste vier uur per dag belastbaar was als gevolg van PTSS en de combinatie van PTSS met fibromyalgie. Van een borderline stoornis was geen sprake volgens appellante. Haar psychische klachten en fysieke aandoeningen waren zodanig ernstig dat zij veelvuldig school, studie en werk heeft verzuimd. De PTSS zorgt voor een wisselende belastbaarheid bij appellante. Appellante heeft toegelicht dat zij van alles geprobeerd heeft en allerlei baantjes heeft gehad, maar na enkele maanden steeds weer uitviel. Appellante heeft onder verwijzing naar het Korošec-arrest verzocht om inschakeling van een onafhankelijk deskundige omdat er twijfel is over de juistheid van het medische standpunt van het Uwv.
Het oordeel van de Raad
4.1. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3. Een betrokkene heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als een betrokkene geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft een betrokkene geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. De beoordeling van het arbeidsvermogen is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.4. In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante op
[geboortedag] 2005 (de dag dat zij achttien jaar is geworden) en in de periode van vijf jaar daarna arbeidsvermogen heeft. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat appellante niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
Medische beoordeling
4.5. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.6. Appellante heeft aangevoerd dat zij door PTSS en door de combinatie van PTSS met fibromyalgie niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.6.1. Uit het rapport van de voor het Uwv werkzame arts blijkt dat deze arts kennis heeft genomen van het feit dat bij appellante in 2020 PTSS is vastgesteld. Uit de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 april 2021 en 19 januari 2022 blijkt dat er uitvoerig is gekeken naar het psychisch toestandsbeeld van appellante zoals dat in de relevante periode (achttien jaar en in de vijf jaar erna) aan de orde was. De omstandigheid dat de verschillende behandelaars van appellante in het verleden andere diagnoses dan PTSS gehanteerd hebben (zoals depressie dan wel borderline persoonlijkheidsstoornis) impliceert niet dat het psychische toestandsbeeld van appellante onjuist is beoordeeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte voor de medische beoordeling over uitgebreide medische informatie van behandelaars, waaronder informatie van Riagg uit 2003, 2004, 2005 en 2006 en ook over de behandelovereenkomst van Psytrec van 26 augustus 2020 waarin de diagnose PTSS is gesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van
21 april 2021, 5 augustus 2021 en 19 januari 2022 inzichtelijk gemotiveerd waarom de psychische aandoeningen niet dusdanig ernstig waren dat appellante op haar achttiende verjaardag en in de vijf jaar erna niet ten minste vier uur per dag belastbaar was. In dat laatste rapport van 19 januari 2020 is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook gemotiveerd waarom de fysieke klachten van appellante geen aanleiding geven een urenbeperking vast te stellen dan wel te veronderstellen dat appellante structureel en duurzaam minder dan vier uur per dag kan functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onder meer overwogen dat appellante niet voldoet aan de drie indicatiegebieden vermeld in de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid, te weten een stoornis in de energiehuishouding of preventieve of verminderde beschikbaarheid. De Raad voegt daar aan toe dat het bij de beoordeling of iemand voldoet aan de in artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit genoemde voorwaarde dat deze persoon ten minste vier uur per dag belastbaar is, gaat om de vraag of iemand ten minste vier uur per dag verspreid over de dag belastbaar is. Appellante heeft geen medische stukken ingezonden die aanknopingspunten bieden dat haar belastbaarheid niet juist is vastgesteld. Nu er geen twijfel is over de juistheid van de medische beoordeling is er geen reden om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen. Het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen wordt afgewezen.
4.7. Uit 4.6.1 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellante op [geboortedag] 2005 (de dag dat zij achttien jaar is geworden) en in de vijf jaar erna over arbeidsvermogen beschikte en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.L. Noort in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2023.
(getekend) M.L. Noort
(getekend) C.G. van Straalen

Bijlage

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Betrokkene heeft geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.