ECLI:NL:CRVB:2023:1437

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
20/101 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en deskundigenrapportage over arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant, die zich ziekmeldde met psychische klachten. Appellant had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv concludeerde dat hij met ingang van 28 januari 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, stellende dat zijn medische situatie was verslechterd en dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij de conclusies van de deskundige volgde die oordeelde dat er geen ernstige psychiatrische stoornis was die forse beperkingen rechtvaardigde. In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank de bevindingen van de deskundige verkeerd had geïnterpreteerd en verzocht om een nieuwe deskundige. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de deskundige overtuigend had gemotiveerd dat er sprake was van symptoomaggravatie en dat een urenbeperking op medische gronden noodzakelijk was. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv opnieuw op het bezwaar moest beslissen, met inachtneming van de uitspraak van de Raad. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellant.

Uitspraak

20 101 WIA

Datum uitspraak: 19 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2019, 18/4584 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B. Mous, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 16 december 2021. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.
Het onderzoek is ter zitting geschorst en de Raad heeft H.D.B. Vermeulen, psychiater, als deskundige benoemd. Op 9 mei 2022 heeft de Raad het rapport van de deskundige ontvangen. Partijen hebben op dit rapport gereageerd.
Onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als schadebehandelaar voor 39 uur per week. Hij heeft zich vanuit een situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet op 18 januari 2016 ziekgemeld met psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft geconcludeerd dat appellant geen benutbare mogelijkheden heeft, omdat hij fors beperkt is in functioneren op micro-, meso- en macroniveau. Omdat nog niet alle behandelingsmogelijkheden zijn benut, heeft deze arts een kans op herstel aanwezig geacht en de klachten en beperkingen niet als duurzaam beschouwd. Bij besluit van 4 december 2017 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 15 januari 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Het einde van de duur van de loongerelateerde uitkering is daarbij bepaald op 28 januari 2019.
1.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 december 2017. Hij heeft gesteld dat zijn medische situatie ernstig is gestagneerd en het niet te verwachten is dat deze nog zal verbeteren. Appellant acht zich volledig en duurzaam arbeidsongeschikt op grond waarvan aan hem een IVA-uitkering moet worden toegekend.
1.3.
Op verzoek van een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft psychiater dr. J. Wilschut op 12 juni 2018 een psychiatrische expertise uitgebracht. Hij heeft in het rapport op basis van een uitgebreide anamnese, eigen psychiatrisch onderzoek en medische informatie van de behandelend sector, geconcludeerd dat het onderzoek diverse inconsistenties in de klachtenpresentatie vertoont en op meerdere punten atypisch is en niet passend bij bekende pathofysiologische patronen binnen de psychiatrie. Er bestaat verdenking van symptoomaggravatie. De klachten mogen daarom volgens hem niet zonder meer vertaald worden naar een psychiatrische stoornis. De door de behandelaar gehanteerde diagnose depressie met psychotische kenmerken heeft de psychiater om die reden niet kunnen bevestigen noch ontkennen. De klachten zijn vooral te interpreteren in het licht van een ongespecificeerde aanpassingsstoornis. Gezien de problemen met betrouwbaarheid heeft de psychiater geen uitspraken kunnen doen over de functionele beperkingen voortkomend uit ziekte of gebrek. Naar aanleiding van dit advies heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat bij appellant geen sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis die forse beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren rechtvaardigen. Uitgaande van een ongespecificeerde aanpassingsstoornis is appellant aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines en productiepieken. De verzekeringsarts heeft de beperkingen en mogelijkheden voor arbeid neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 juni 2018. Uitgaande van de FML heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op 33,62%. Bij besluit van 18 juni 2018 heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en bepaald dat appellant met ingang van 15 januari 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, zodat hem ten onrechte een loongerelateerde WGA-uitkering is toegekend. Omdat het Uwv niet ten nadele is teruggekomen op het besluit van 4 december 2017 heeft het Uwv de WIAuitkering met ingang van 28 januari 2019, te weten na afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering, beëindigd.
2.1.
In beroep heeft appellant een rapport van 23 november 2018 van dr. H E. Sanders, psychiater, ingediend. Volgens psychiater Sanders is appellant, gezien de bij hem bestaande psychiatrische problematiek en de diagnose depressieve stoornis, ernstig, met psychotische kenmerken, thans niet in staat om deel te nemen aan het arbeidsproces. Vervolgens heeft de rechtbank psychiater Vermeulen als deskundige benoemd. De deskundige heeft op 8 juli 2019 een rapport uitgebracht. De deskundige heeft vastgesteld dat uit zijn onderzoek sterke aanwijzingen naar voren zijn gekomen dat appellant zijn klachten aggraveert. De aggravatie kan het beste worden vertaald als een nagebootste stoornis. Er is sprake van een aanpassingsstoornis, niet nader gespecificeerd. Gezien de symptoomaggravatie kan de diagnose ‘depressieve stoornis’ niet met zekerheid worden gesteld. Het atypische psychotische beeld en de symptoomaggravatie maken het aannemelijk dat er geen sprake is van psychotische kenmerken. Volgens de deskundige is door de symptoomaggravatie het onvoldoende mogelijk om het aandeel in de beperkingen van de eventueel aanwezige depressieve stoornis en/of paniekstoornis met agorafobie in te schatten en heeft de deskundige niet kunnen aangeven of hij het eens is met de belastbaarheid in de FML. De deskundige heeft wel vermeld dat de symptoomaggravatie een aangepaste inzet van de hulpverlening verdient. Daarom heeft de deskundige niet kunnen instemmen met het standpunt van het Uwv dat appellant op 28 januari 2019 in staat was gemiddeld 8 uur per dag en 40 uur per week te werken. Een strak traject met bijvoorbeeld een horizon van een halfjaar leidend tot een nieuwe positie in de arbeidsmarkt verdient, als inzet van hulpverlening, de voorkeur aldus de deskundige. Daarbij heeft de deskundige erop gewezen dat appellant nog steeds een psychiatrische problematiek heeft. Zowel appellant als de aanwezige hulpverlening zullen een nieuwe behandelfocus moeten nemen waarbij appellant een specifieke behandeling van de nagebootste stoornis dient te krijgen. Bij het geadviseerde traject zal vroegtijdig het Uwv een actieve rol kunnen krijgen om geleidelijk appellant te helpen naar het bereiken van een nieuwe arbeidsrelatie.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de vaste rechtspraak waarin is neergelegd dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen als de deskundige zijn oordeel overtuigend heeft gemotiveerd, haar deskundige gevolgd in de conclusies. De deskundige heeft voldoende overtuigend en inzichtelijk gemotiveerd dat de diagnose depressieve stoornis met psychotische kenmerken bij appellant niet is te stellen en dat bij hem, evenals psychiater Wilschut heeft vastgesteld, sprake is van symptoomaggravatie. De door de deskundige gestelde diagnose ‘nagebootste stoornis en aanpassingsstoornis’ sluiten aan bij de diagnose van psychiater Wilschut. Uit de conclusies van de deskundige heeft de rechtbank afgeleid dat de deskundige niet kan vaststellen dat appellant verdergaande psychische beperkingen heeft die een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg zijn van ziekte of gebrek dan in de FML is aangenomen. Gelet hierop heeft de rechtbank overwogen dat de beperkingen van appellant in de FML niet zijn onderschat. De rechtbank is voorbij gegaan aan het standpunt van de deskundige dat appellant op 28 januari 2019 niet in staat was om gemiddeld 8 uur per dag en 40 uur per week te werken. Het mag zo zijn dat een strak traject van een halfjaar de voorkeur verdient voor appellant, maar volgens de rechtbank is uit de bevindingen van deskundige Vermeulen niet af te leiden dat appellant op en na 28 januari 2019 niet in staat zou zijn de geselecteerde functies te verrichten als gevolg van beperkingen die een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg zijn van ziekte of gebrek. Uit de bevindingen van de deskundige is niet af te leiden dat appellant op en na 28 januari 2019 niet in staat zou zijn de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies te verrichten als gevolg van beperkingen die een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg zijn van ziekte of gebrek. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv de WIAuitkering van appellant terecht met ingang van 28 januari 2019 heeft beëindigd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank de bevindingen van de deskundige verkeerd heeft geïnterpreteerd. De deskundige heeft geconcludeerd dat, indien sprake zou zijn van symptoomaggravatie, deze alsnog een aangepaste inzet van de hulpverlening verlangt. Het ernstiger voordoen van de klachten, al zou dit het geval zijn, wil volgens de deskundige niet zeggen dat er geen psychiatrische problematiek zou bestaan. De rechtbank is aan het invaliderende karakter van de gestelde aggravatie voorbijgegaan en heeft nagelaten te motiveren dat de beperkingen van appellant niet zijn onderschat. Daarom dient nader inzicht te worden verkregen over de juiste uitleg van de deskundige welke psychiatrische problematiek nu nog aan de orde is. Daarnaast dient duidelijkheid te worden verkregen in de beantwoording van de vraag hoe de behandelfocus zou moeten worden verstaan en/of daarin concreet kan worden voldaan aan de geselecteerde functies. Appellant heeft verzocht om benoeming van een deskundige die het hiaat van de rechtbank in haar beoordeling kan aanvullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3.3.
In wat appellant heeft aangevoerd in hoger beroep heeft de Raad het aangewezen geacht om zich nader te laten adviseren door de door de rechtbank benoemde deskundige, psychiater Vermeulen, over de vraag of het door hem in te zetten traject gezien moet worden in het kader van een urenbeperking of in het kader van een re-integratietraject. De deskundige heeft vermeld dat vanwege de bij appellant bestaande nagebootste stoornis een traject van zes maanden wordt voorgesteld waarbij naast appellant zelf, ook de huidig behandelend psychiater en een psychotherapeut als ook een medewerker vanuit het Uwv betrokken moeten worden. In de behandeling zal voor appellant direct ruimte moeten komen om binnen het domein van zijn oude expertisegebied, op het niveau van vrijwilligerswerk activiteiten te kunnen ontwikkelen. Hoewel behandeling van mensen met een nagebootste stoornis niet eenvoudig is, zal met bovenstaand traject appellant een weg worden geboden om geleidelijk uit zijn huidige positie te komen ter verkrijging van een nieuwe positie in de maatschappij, waarbij ook de wens van appellant past om zijn oude werkzaamheden op te pakken. Ook zal ruimte moeten worden gemaakt om eventuele bijscholing te stimuleren. De deskundige heeft vervolgens uiteengezet dat een urenbeperking als neergelegd in de standaard ‘Duurbelastbaarheid in Arbeid’, dient te worden aangenomen in het kader van preventie. De ziekteverschijnselen zullen gaan verergeren als appellant direct – ten dele – arbeidsgeschikt wordt verklaard. Het oppakken van werkzaamheden zal moeten leiden tot re-integratie en niet tot mislukking. Direct confronteren zal leiden tot mislukking.
3.4.
In reactie op het rapport van de deskundige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat een urenbeperking op preventieve gronden alleen dan wordt vastgesteld als er zwaarwegende argumenten zijn ter preventie van, meestal, psychische decompensatie waarvan een bipolaire stoornis een bekend voorbeeld is. Het advies van de deskundige komt neer op een volledige urenbeperking, wat in feite een situatie van geen benutbare mogelijkheden is. Dat is dit geval discutabel, gelet op de diagnose van de somatische symptoomstoornis. Bij deze diagnosen, in DSM-IV nog somatoforme stoornis genoemd, wordt doorgaans kritisch gewogen in hoeverre kan worden meegegaan met de klachten dan wel de ervaren beperking versus de niet significante pathologie die ten grondslag ligt aan de somatische symptoomstoornis. Om in geval van ‘aanzeggen van arbeidsgeschiktheid’ bij voorbaat uit te gaan van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, is te simplistisch gesteld. Er is een FML opgesteld en de diagnose somatische symptoomstoornis geeft geen aanleiding hierop terug te komen. Appellant voldoet niet aan de criteria van geen benutbare mogelijkheden; hij is niet ADL-afhankelijk, bedlegerig of opgenomen en kan in samenlevingsverband functioneren. Wat de urenbeperking betreft moet daarbij nog worden gewezen op het gegeven dat een urenbeperking in het kader van een re-integratietraject niet overeenkomt met die van een schatting met de bekende energetische, beschikbaarheids- of eerder genoemde preventieve overwegingen.
3.5.
Appellant heeft vermeld dat de door de deskundige genoemde urenbeperking gebaseerd is op een medische grondslag. Gelet op de bevindingen van de deskundige kan de aangevallen uitspraak geen stand houden.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een toereikende medische en arbeidskundige grondslag en of de WIA-uitkering terecht met ingang van 28 januari 2019 is beëindigd.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Het rapport van de deskundige van 8 juli 2019 met de nadere toelichting van 9 mei 2022 geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek, waarbij de conclusies inzichtelijk en consistent gemotiveerd zijn. Alle beschikbare gegevens van de behandelaars van appellant en de informatie van de artsen van het Uwv zijn bij de beoordeling door de deskundige betrokken. Met het rapport van 9 mei 2022 is de deskundige uitdrukkelijk ingegaan op de vraag van de Raad of het door hem geadviseerde traject gebaseerd is op een medische grondslag dan wel of dit in het kader van de re-integratie dient te worden gezien. De deskundige heeft gemotiveerd het verschil uiteengezet tussen een nagebootste stoornis en simulatie en geconcludeerd dat bij appellant sprake is van een nagebootste stoornis, welke stoornis is opgenomen in het hoofdstuk classificatiesysteem DSM-5 ingedeeld in het hoofdstuk ‘Somatisch-symptoomstoornis en verwante stoornissen’. Daarbij zijn volgens de deskundige bij appellant kenmerken van angst- en depressieve stoornis aanwezig. De deskundige heeft vervolgens, onder verwijzing naar literatuur en op basis van de eigen onderzoeksbevindingen, overtuigend gemotiveerd dat gelet op de psychische problematiek van appellant voor het welslagen van terugkeer naar de arbeidsmarkt de somatisch specialist (een psychiater die vooral een farmacologische behandeling geeft) en een psychotherapeut dienen te worden betrokken. Ter voorkoming dat bij directe inschakeling van arbeid de ziekteverschijnselen zullen verergeren, heeft de deskundige toegelicht dat een urenbeperking op grond van de standaard ‘Duurbelastbaarheid in Arbeid’ is aangewezen gedurende dit traject. Gelet op het standpunt van de deskundige en de daaraan ten grondslag liggende deugdelijk onderbouwde motivering concludeert de Raad dat het gaat om een medisch behandeltraject, gedurende welk traject op medische gronden een urenbeperking geldt. De Raad ziet geen aanleiding om de deskundige niet te volgen in zijn conclusies.
5. Wat in 4.3 is overwogen, leidt tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Het bestreden besluit is niet voorzien van een deugdelijke motivering, zodat dit besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het Uwv zal opnieuw op het bezwaar dienen te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door het Uwv te nemen nieuwe beslissing op het bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
6. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 2.092,50 in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het geven van een zienswijze na deskundigenonderzoek, met een waarde van € 837,- per punt) en € 2.092,50 in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het geven van een zienswijze na deskundigenonderzoek) voor verleende rechtsbijstand. De totale te vergoeden proceskosten bedragen dus € 4.185,-. Verder dient het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 18 juli 2018;
- draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 4.185,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 177,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2023.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) E.X.R. Yi