ECLI:NL:CRVB:2023:1433

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
22/2884 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning WGA-uitkering en duurzaam arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 1 september 2022 het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die zich op 17 april 2019 ziek meldde met psychische klachten, ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een aanvraag op basis van de Wet WIA, werd appellant op 10 juni 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat hij 64,25% arbeidsongeschikt werd geacht. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 januari 2022 voor onjuist te houden. Appellant stelde in hoger beroep dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische beperkingen, waaronder ernstige psychische klachten en pijnklachten. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende informatie had verzameld en dat appellant niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelde dat de FML correct was opgesteld en dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant.

De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van griffier E.X.R. Yi, en werd openbaar uitgesproken op 26 juli 2023.

Uitspraak

22.2884 WIA

Datum uitspraak: 26 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
1 september 2022, 22/1477 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Gümüs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2023. Voor appellant is via een beeldverbinding verschenen mr. Gümüs. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als intermediair voor 40 uur per week.
Op 17 april 2019 heeft appellant zich ziek gemeld met psychische klachten. Appellant ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 mei 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 10 juni 2021 heeft het Uwv appellant met ingang van 14 april 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat hij met ingang van die datum 64,25% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 juni 2021 bij besluit van 9 februari 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 januari 2022, een aangepaste FML van 18 januari 2022 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
9 februari 2022 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het dossier geen aanknopingspunten biedt om de FML van 18 januari 2022 voor onjuist te houden. Dat de klachten van appellant op basis van medisch objectieve gronden tot meer beperkingen moeten leiden is voor de rechtbank niet aannemelijk geworden. Ook is niet gebleken dat een verdergaande urenbeperking had moeten worden aangenomen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden
met zijn medische beperkingen en klachten. Appellant heeft erop gewezen dat er sprake is van ernstige psychische klachten, waarvoor hij onder behandeling is. Daarnaast is er sprake van pijnklachten die mogelijk worden veroorzaakt door fibromyalgie en hartklachten na een doorgemaakt infarct. Appellant stelt dat hij als gevolg van zijn klachten niet in staat is de ADL-activiteiten te verrichten en hij is van mening dat hij daarom volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 14 april 2021 heeft vastgesteld op 64,25%.
4.3.
Wat appellant heeft aangevoerd, is een herhaling van de gronden die hij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op een spreekuur onderzocht en heeft informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater en de cardioloog. Naar aanleiding van de verkregen informatie van psychiater Z. Erkut van 9 november 2021 en van cardioloog dr. N.S. Vos van 9 december 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 18 januari 2022 de FML op enkele items aangepast. Er is sprake van een depressie, matig tot ernstig. Vanwege de aard en de ernst van de aandoening zijn aanvullend beperkingen gesteld voor werk met een verhoogd persoonlijk risico en voor zelfstandig handelen en vanwege het medicijngebruik is appellant beperkt geacht voor beroepsmatig vervoer. Omdat uit de informatie van de cardioloog bleek dat de functie van de linkerkamer van het hart matig is, zijn enkele aanvullende fysieke beperkingen gesteld.
4.4.2.
Dat appellant niet in staat zou zijn om zijn ADL-activiteiten te verrichten blijkt niet uit de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij het onderzoek. Appellant heeft rond de datum in geding wel begeleiding, maar uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat appellant in staat was tot zelfzorg en het doen van de dagelijkse boodschappen. Op grond hiervan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht geconcludeerd dat er geen sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden en is een FML opgesteld. Appellant heeft geen medische informatie ingediend waaruit kan worden opgemaakt dat er onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. Er is dan ook geen aanleiding voor twijfel aan de FML van 18 januari 2022.
4.5.
Het Uwv heeft voldoende gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2023.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) E.X.R. Yi