ECLI:NL:CRVB:2023:1433
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake toekenning WGA-uitkering en duurzaam arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 1 september 2022 het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die zich op 17 april 2019 ziek meldde met psychische klachten, ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een aanvraag op basis van de Wet WIA, werd appellant op 10 juni 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat hij 64,25% arbeidsongeschikt werd geacht. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond, wat leidde tot de rechtszaak.
De rechtbank oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 januari 2022 voor onjuist te houden. Appellant stelde in hoger beroep dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische beperkingen, waaronder ernstige psychische klachten en pijnklachten. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende informatie had verzameld en dat appellant niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelde dat de FML correct was opgesteld en dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant.
De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van griffier E.X.R. Yi, en werd openbaar uitgesproken op 26 juli 2023.