ECLI:NL:CRVB:2023:1427

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
21/2421 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering na verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die zich op 22 mei 2018 ziek meldde, ontving een Ziektewet (ZW) uitkering die door het Uwv op 12 januari 2020 werd beëindigd. Het Uwv stelde dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Appellant betwistte de zorgvuldigheid van het onderzoek en stelde dat hij geen benutbare mogelijkheden had om arbeid te verrichten. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om een onafhankelijk deskundige te benoemen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering had beëindigd, omdat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

21.2421 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 mei 2021, 20/4047 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 26 juli 2023
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, deels via videobellen, plaatsgevonden op 24 november 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kramer en een tolk Selim. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y. Huisman.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker schoonmaak voor gemiddeld 40,36 uur per week. Op 22 mei 2018 heeft hij zich ziek gemeld met klachten aan nek, rug, linkerarm, linkerbeen, rechterschouder en depressieve klachten. Nadat het dienstverband met appellant was beëindigd, heeft het Uwv bij besluit van 28 augustus 2019 appellant met ingang van 1 augustus 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 november 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 94,18% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 11 december 2019 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 12 januari 2020 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 december 2019. In dat kader heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 24 juni 2020 gerapporteerd. Deze arts heeft daarbij aanleiding gezien om af te wijken van het oordeel van de primaire arts en daarom de FML op 24 juni 2020 gewijzigd. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens op 30 juni 2020 gerapporteerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in verband met de wijziging van de FML enkele door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet geschikt geacht en deze vervangen door functies binnen dezelfde SBC-code. Het zogenoemde mediane loon is daardoor niet veranderd, zodat appellant nog steeds 94,18% van zijn maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Bij besluit van 1 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 11 december 2019 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De primaire arts heeft dossieronderzoek verricht en appellant op een spreekuur lichamelijk en psychisch onderzocht. Deze arts heeft in een aanvullend rapport van 14 november 2019 de informatie van derden betrokken bij het onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de bezwaargronden bestudeerd, was aanwezig bij de telefonische hoorzitting en heeft de informatie van derden bestudeerd. Naar het oordeel van de rechtbank doet de omstandigheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant niet op een spreekuur heeft gezien daar niet aan af. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellant op het spreekuur van een primaire arts is gezien en de verzekeringsarts bezwaar en beroep een aanvullend spreekuur niet noodzakelijk achtte omdat uitgebreid onderzoek is verricht door specialisten waar de informatie van bekend is. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat, anders dan appellant heeft aangevoerd, niet uit de medische stukken blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet alle diagnoses heeft betrokken bij het onderzoek. Appellant heeft zijn stelling dat niet alle diagnoses bij de beoordeling zijn betrokken volgens de rechtbank ook niet onderbouwd. De rechtbank heeft daarnaast geoordeeld dat er geen aanwijzingen zijn dat appellant voldoet aan de criteria voor geen benutbare mogelijkheden. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd op welke wijze en op basis waarvan beperkingen van appellant in de FML zijn vastgelegd. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 30 juni 2020 inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom de geselecteerde functies passend zijn. De rechtbank heeft gelet op voorgaande geoordeeld dat het Uwv de ZW-uitkering van appellant terecht met ingang van 12 januari 2020 heeft beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en niet voorzien is van een deugdelijke motivering. Ter zitting heeft appellant aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gezien door een verzekeringsarts. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit, heeft appellant zich primair op het standpunt gesteld dat er voor hem geen benutbare mogelijkheden zijn tot het verrichten van arbeid. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat de in de FML vastgestelde beperkingen onjuist zijn en ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Verder acht appellant zich niet in staat de geselecteerde functies te vervullen. Ten slotte heeft hij aangevoerd dat er geen sprake is van equality of arms en de Raad verzocht om inschakeling van een deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In geding is de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering van appellant met ingang van 12 januari 2020 heeft beëindigd, omdat hij met ingang van die datum ten minste 65% van zijn maatmaninkomen per uur kan verdienen.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van de gronden die in beroep zijn ingebracht. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen van de rechtbank die tot dat oordeel hebben geleid, zoals samengevat in overweging 2, worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 20 oktober 2021 gemotiveerd waarom een aanvullend spreekuur in het geval van appellant geen meerwaarde heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft benadrukt dat uitgebreide informatie aanwezig was van de behandelend sector. Verder is van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep er blijk van heeft gegeven op de hoogte te zijn geweest van de aard van alle relevante door appellant geclaimde klachten, bij het onderzoek en de beoordeling alle aanwezige medische informatie inzichtelijk heeft betrokken en de conclusie navolgbaar heeft gemotiveerd. Ook is in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant op een telefonische hoorzitting heeft gesproken en, met inachtneming van de informatie van de behandeld sector, aanvullende beperkingen heeft vastgesteld in de FML van 24 juni 2020. Het Uwv heeft op inzichtelijke en toereikende wijze gemotiveerd waarom een onderzoek tijdens een fysiek spreekuurcontact in de bezwaarfase in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie geen toegevoegde waarde had. Met de rechtbank wordt dan ook geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv zorgvuldig is verricht.
4.5.
Zoals op de zitting besproken, is voor het door appellant in de gronden van zijn hoger beroep naar voren gebrachte standpunt dat bij hem oorsuizen en een Barrett-slokdarm zijn vastgesteld geen steun te vinden in de gedingstukken.
4.6.
Nu gelet op het voorgaande geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordeling, wordt geen aanleiding gezien voor benoeming van een onafhankelijk
deskundige. Appellant heeft ook voldoende gelegenheid gehad en van deze gelegenheid ook gebruik gemaakt om wat de (verzekerings)artsen van het Uwv hebben aangevoerd ter onderbouwing van het bestreden besluit met medische stukken te weerleggen. Van schending van het beginsel equality of arms is dan ook geen sprake.
4.7.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2023.
(getekend) A.I. van der Kris
De griffier is verhinderd te ondertekenen.