ECLI:NL:CRVB:2023:1425

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
22/3279 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante en de beoordeling van medische en arbeidskundige geschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante door het Uwv per 1 april 2021. Appellante stelt dat zij door haar medische beperkingen niet in staat is om passende functies te vervullen en dat zij daarom recht heeft op een ZW-uitkering. Het Uwv heeft echter vastgesteld dat appellante meer dan 65% kan verdienen van haar laatst verdiende loon, wat de basis was voor de beëindiging van de uitkering. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep heeft ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld, waaronder de claim dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen. De Raad oordeelt dat het Uwv de medische beoordeling zorgvuldig heeft uitgevoerd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende rekening houdt met de beperkingen van appellante.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, met Y.S.S. Fatni als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 juli 2023.

Uitspraak

22 3279 ZW

Datum uitspraak: 26 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 september 2022, 21/5856 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 25 februari 2021 heeft het Uwv de uitkering die appellante ontving op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 8 oktober 2021 (bestreden besluit) bij de beëindiging van de ZW-uitkering gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. S.C. van Paridon, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 juni 2023. Voor appellante is verschenen mr. Van Paridon. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.L.J. Weltevrede.

OVERWEGINGEN

Samenvatting
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellante per 1 april 2021 heeft beëindigd. Volgens appellante was zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat om passende functies te verrichten zodat zij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als apothekersassistente voor 24 uur per week. Op 1 maart 2020 heeft zij zich ziekgemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de ZW toegekend. In het kader van een eerstejaars
ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 februari 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 25 februari 2021 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 1 april 2021 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.2.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en rapporten opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat geen reden bestaat om te oordelen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd. Dat wat appellante in beroep heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven om te twijfelen
aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellante heeft in beroep ook geen medische stukken verstrekt die hiervoor aanknopingspunten geven. De rechtbank heeft daarnaast geconstateerd dat de medische beroepsgronden voor wat betreft de gestelde beperkingen als gevolg van vermoeidheid, concentratieproblemen en slapeloosheid een herhaling zijn van de argumenten in bezwaar en appellante heeft in beroep niet onderbouwd waarom zij het niet eens is met dat wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarover in reactie op het bezwaarschrift heeft gerapporteerd. Pas in beroep heeft appellante aangevoerd dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen. In het medische rapport van 9 december 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat voor het aannemen van een urenbeperking omdat geen sprake is van één van de drie indicatiegebieden uit de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid. De rechtbank heeft daarnaast geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. Ook is de rechtbank niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt, zodat de geselecteerde functies geschikt worden geacht.
Het hoger beroep van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft tegen die uitspraak, samengevat, aangevoerd dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest. Het Uwv heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de problemen die appellante heeft ervaren met haar ex-werkgever. Appellante heeft hierdoor niet aan haar herstel kunnen werken. De uitleg van de verzekeringsarts bezwaar en beroep staat haaks op wat de psycholoog van appellante heeft verklaard. In de FML zijn te weinig beperkingen opgenomen. Onder meer zou een beperking moeten worden aangenomen voor het vasthouden en verdelen van aandacht. De voor appellante geselecteerde functies zijn niet geschikt omdat appellante beperkt is op handelingstempo, concentratievermogen, werktijden, deadlines, tijdsdruk en vanwege vermoeidheidsklachten. De rechtbank heeft niet kenbaar getoetst dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante niet overschrijdt.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de ZW-uitkering van appellante te beëindigen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest. Deze beroepsgrond slaagt niet. De primaire arts heeft dossierstudie verricht, kennisgenomen van de door appellante overgelegde informatie van haar psycholoog en appellante tijdens een spreekuur onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eveneens dossierstudie verricht en kennisgenomen van de door appellante overgelegde nieuwe informatie van de behandelend psycholoog. Geen aanwijzingen bestaan dat er informatie is gemist door de artsen van het Uwv. Ook de (financiële) perikelen met de
ex-werkgever waren bekend.
4.4.
Appellante heeft verder aangevoerd dat onvoldoende beperkingen in de FML zijn opgenomen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 oktober 2021 en 9 december 2021 deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 23 februari 2021 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellante. In de FML zijn beperkingen opgenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd. Wat appellante in hoger beroep onder verwijzing naar de eerder door haar overgelegde informatie heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan.
Arbeidskundige beoordeling
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. Verwezen wordt naar het Resultaat functiebeoordeling van de voorbeeldfuncties en de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op de signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante in het rapport van 6 oktober 2021. Appellante heeft in hoger beroep niet nader onderbouwd welk beoordelingspunt in de FML met de functies wordt overschreden en ook niet welke eventuele overschrijding van de FML onvoldoende is gemotiveerd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Geoordeeld wordt dat met de geselecteerde functies de belastbaarheid zoals deze is vastgelegd in de FML niet wordt overschreden.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van Y.S.S. Fatni als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) Y.S.S. Fatni