ECLI:NL:CRVB:2023:142

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
20/3201 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens vermogen in het buitenland en schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant ontving van 26 juni 2012 tot en met 31 juli 2015 bijstand op basis van de Participatiewet. Echter, over een periode van 25 juni 2015 tot en met 27 juli 2015 ontving hij geen bijstand vanwege een te lang verblijf in het buitenland. Naar aanleiding van een melding van de belastingdienst dat de appellant een woning op Aruba bezat, heeft de sociale recherche van de gemeente Heerlen een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. De appellant heeft verklaard dat hij de woning in 2005 heeft gekocht en deze verhuurt, maar dat hij door beslag op de woning niet over de overwaarde kon beschikken.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de appellant niet met objectieve en verifieerbare gegevens heeft aangetoond dat hij in de te beoordelen periode niet over de woning kon beschikken. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het feit dat de woning op naam van de appellant staat, de veronderstelling rechtvaardigt dat deze deel uitmaakt van zijn vermogen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat de appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door zijn woning en huurinkomsten niet te melden. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en bevestigt de beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

20 3201 PW

Datum uitspraak: 24 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 5 augustus 2020, 18/2557 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.J.E. Verschuren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 22 november 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Verschuren. Als tolk was aanwezig T.I. Bulnes. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F. Dekker.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving in de periode van 26 juni 2012 tot en met 31 juli 2015 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande. Over de periode van 25 juni 2015 tot en met 27 juli 2015 ontving appellant geen bijstand wegens te lang verblijf in het buitenland. Naar aanleiding van een melding van de belastingdienst van
4 april 2017 dat appellant een woning bezit op Aruba, heeft een medewerker van de sociale recherche van de gemeente Heerlen een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In het kader van het onderzoek heeft hij onder meer appellant op 17 april 2018 gehoord. Appellant heeft verklaard dat hij in 2005 een woning op Aruba heeft gekocht voor 300.000,- Afl. Op die woning heeft hij een hypotheek van 130.000,- Afl gevestigd. Hij moet maandelijks 1.300,- Afl hypotheeklasten betalen. Hij verhuurt de woning voor 1.500,- Afl per maand. Het erfpachtrecht van 414,- Afl per jaar betaalt appellant als hij op Aruba is. Hij neemt dan geld op van zijn Arubaanse bankrekening en betaalt daar contant mee. Hij had een bouwbedrijf op Aruba. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een rapport van 1 mei 2018.
1.2.
In de onderzoeksresultaten heeft het college aanleiding gezien om bij besluit van
18 mei 2018 de bijstand van appellant over de periode van 26 juni 2012 tot en met 25 juni 2015 en van 28 juli 2015 tot en met 31 juli 2015 in te trekken. Voorts heeft het college de koopkrachttegemoetkomingen over 2014 ingetrokken. Bij besluit van 6 september 2018 (bestreden besluit) heeft het college de periode waarover de bijstand wordt ingetrokken deels gewijzigd in 26 juni 2012 tot 25 juni 2015 en van 28 juli 2015 tot en met 31 juli 2015, het hiertegen gerichte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant zijn woning op Aruba en de huurinkomsten uit de woning niet heeft gemeld bij het college. Daarnaast heeft hij een bankrekening en zijn bedrijf niet gemeld. Hierdoor heeft appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden. Door overschrijding van de vermogensgrens had appellant geen recht op bijstand, dan wel kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, voor zover van belang, het volgende overwogen, waarbij voor eiser appellant moet worden gelezen en voor verweerder college:
“7. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3030) het feit dat een onroerende zaak op naam van een betrokkene staat geregistreerd in een officieel eigendomsregister de vooronderstelling rechtvaardigt dat die zaak een bestanddeel vormt van het vermogen waarover de betrokkene beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is. Eveneens volgens vaste rechtspraak van de CRvB (onder meer uitspraak van 6 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2611) moet, mede gelet op artikel 11 van de PW, de term beschikken zo worden uitgelegd dat deze ziet op de mogelijkheid voor een betrokkene om de bezitting feitelijk aan te wenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
7.1.
Ten aanzien van eisers stelling dat beslag op de woning rust, overweegt de rechtbank dat uit het door eiser overgelegde exploot van beslag onder derden valt op te maken dat er op 13 april 2011 door de Ontvanger der Belastingen van Aruba executoriaal beslag onder derden ( [naam bedrijf] N.V.) is gelegd op alle gelden en roerende zaken, welke de derde verschuldigd is of mocht worden aan, of onder zich mocht hebben of verkrijgen van eiser. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat beslag is gelegd op de woning. De woning is immers een onroerende zaak en valt niet in het vermogen van derden ( [naam bedrijf] N.V.) maar in dat van eiser. Eiser heeft dan ook niet met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat hij in de te beoordelen periode niet over de woning kon beschikken in de in rechtsoverweging 7 bedoelde zin. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eisers stelling dat hij, ten gevolge van het beslag, de overwaarde van de woning niet te gelde kon maken om zo feitelijk in de kosten van zijn bestaan te voorzien, volgt de rechtbank evenmin. De rechtbank stelt vast dat blijkens het beslagexploot de Ontvanger der Belastingen van Aruba op 13 april 2011 een bedrag van 76.785,76 Afl (lees: 176.785,76) van eiser te vorderen had. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat nog steeds niet duidelijk is wat de hoogte van die vordering was ten tijde van de aanvang van de bijstand op 26 juni 2012 en evenmin hoe hoog thans de schuld is. Het exploot van het beslag dateert van ruim een jaar vóór de bijstandsaanvraag en onduidelijk is of eiser in de periode van 13 april 2011 tot aan de aanvraag bijstand schuld heeft afgelost en zo ja, voor welk bedrag. De op geen enkele wijze onderbouwde stelling van eiser dat aan de schuld nog niets is afgelost, vanwege zijn lage inkomsten, is hiertoe onvoldoende, omdat eiser hiermee niet met objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk heeft gemaakt wat zijn schulden waren op het moment van de aanvraag, noch op het moment van intrekking van zijn uitkering. Dit betekent dat verweerder reeds hierom terecht de bijstandsuitkering en de koopkrachttegemoetkoming over 2014 van eiser over genoemde periode heeft ingetrokken. Het door eiser gestelde over de huurinkomsten, onderneming en overige bestanddelen behoeft daarom geen bespreking meer.”.
3. In hoger beroep heeft appellant, net als in beroep, aangevoerd dat hij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Gelet op de op de woning rustende hypotheek en het nog steeds aanwezig zijnde beslag, was geen vermogen aanwezig gedurende de periode van bijstand. Ten aanzien van de huurinkomsten had appellant niet de intentie om de ontvangst hiervan te verzwijgen. Met de huurinkomsten werd de hypotheek voldaan, zodat geen saldo resteerde. Bovendien kon hij niet over de huurinkomsten beschikken, omdat deze werden gestort op een bankrekening waar beslag op rust. De onderneming betrof een eenmanszaak, waar appellant alleen werkte als hij op Aruba was. Tijdens de periode van bijstand heeft hij daar geen werkzaamheden verricht. Wat betreft de bankrekening is appellant pas medio 2015 op de en/of ING-rekening bijgeschreven. De bankrekening behoort echter aan zijn ex-echtgenote toe, die de rekening ook beheert.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beroepsgronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig zou zijn. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2023.
(getekend) M. Hillen
(getekend) B. Beerens