ECLI:NL:CRVB:2023:1419

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
22/1286 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar geen IVA-uitkering toe te kennen. Appellante, die als schoonmaakster werkte, meldde zich op 25 augustus 2017 ziek en heeft sindsdien verschillende medische beoordelingen ondergaan. Het Uwv weigerde haar WIA-uitkering met ingang van 23 augustus 2019, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank oordeelde dat de arbeidsongeschiktheid van appellante niet duurzaam was.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat haar arbeidsongeschiktheid ten onrechte niet als duurzaam is aangemerkt. Ze heeft haar lichamelijke en psychische klachten uiteengezet en verwezen naar een rapport van haar huisarts. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit 2. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat de beperkingen van appellante op de datum in geding niet duurzaam zijn. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij is vastgesteld dat er op de datum in geding nog behandelmogelijkheden waren gericht op verbetering van het functioneren van appellante.

Uitspraak

22 1286 WIA

Datum uitspraak: 19 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 maart 2022, 20/1912 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kaya. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.L.M. Dunselman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaakster voor 38 uur per week. Op 25 augustus 2017 heeft appellante zich ziek gemeld met belemmerende gezondheidsklachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 juli 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 3 september 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 23 augustus 2019 een WIAuitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 17 februari 2020 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit 1 ligt een rapport van 10 februari 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.2.
Het Uwv heeft in beroep op verzoek van de rechtbank een onafhankelijk psychiatrische expertise laten verrichten door mevrouw I.S. Hernandez-Dwarkasing, psychiater (de deskundige). Zij heeft op 8 september 2021 gerapporteerd. Na ontvangst van deze informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een aanvullend rapport van 16 september 2021 geconcludeerd dat er medische redenen zijn om extra beperkingen op te nemen en zij heeft daartoe een nieuwe FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 20 september 2021 gemotiveerd dat er na heroverweging van de eerder geduide functies onvoldoende geschikte functies overblijven. Appellante is op arbeidskundige gronden volledig arbeidsongeschikt. Hierna heeft het Uwv op 28 oktober 2021 een gewijzigde beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen en aan appellante met ingang van 23 augustus 2019 een WIA-uitkering toegekend. Volgens het Uwv heeft appellante geen recht op een IVA-uitkering omdat zij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht het beroep van appellante mede betrekking heeft op bestreden besluit 2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het geschil tussen partijen zich toespitst op de vraag of de arbeidsongeschiktheid van appellante duurzaam is. Volgens vaste rechtspraak gaat het bij de vraag of de beperkingen duurzaam zijn om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Daarbij moet de inschatting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij appellante aan de orde zijn. Als de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, onder verwijzing naar het advies van de deskundige, geconcludeerd dat de beperkingen niet duurzaam zijn. Deze heeft geadviseerd om de huidige behandeling te continueren en uit te breiden. De rechtbank heeft geoordeeld dat daarmee voldoende is gemotiveerd dat met de geadviseerde behandeling de beperkingen in rubriek 1 en 2 en de urenbeperking kunnen verbeteren.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar arbeidsongeschiktheid ten onrechte niet is aangemerkt als duurzaam. Volgens appellante is niet in geschil dat zij volledig arbeidsongeschikt is, echter niet alleen op arbeidskundige gronden. Appellante heeft haar lichamelijke en psychische klachten benoemd. Op psychisch vlak heeft zij veel last van spanningsklachten en angstklachten door overbelasting bij een zeer lage belastbaarheid. Zij heeft daarbij verwezen naar het verslag van de huisarts van 23 september 2019. Appellante heeft verder aangevoerd dat zij zich per 29 februari 2016 heeft ziek gemeld vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. Sindsdien is haar gezondheid alleen maar verslechterd. Appellante is al zes jaar volledig arbeidsongeschikt en de therapieën hebben tot op heden niet geleid tot verbetering. Dat de situatie naar het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zal verbeteren indien de behandeling wordt uitgebreid, is speculatie en niet gebaseerd op feiten en omstandigheden. De praktijk heeft tot op heden uitgewezen dat de gezondheidssituatie van appellante niet is verbeterd. Appellante heeft ter onderbouwing van deze stelling een brief van 29 april 2022 van GZ-psycholoog L. van Leerdam overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellante volledig arbeidsongeschikt is. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten, ligt de vraag voor of de arbeidsongeschiktheid van appellante op de datum in geding, 23 augustus 2019, moet worden geacht volledig en duurzaam te zijn, zodat zij op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA in plaats van een WGA-uitkering.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit 2. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daar wordt het volgende aan toegevoegd.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 16 september 2021, onder verwijzing naar het rapport van de deskundige, toereikend gemotiveerd dat de beperkingen van appellante op de datum in geding niet duurzaam zijn. Uit het rapport van de deskundige volgt dat zij de informatie van 15 oktober 2020 en de door haar opgevraagde informatie van 17 augustus 2021 van GZ-psycholoog Van Leerdam, heeft betrokken in haar onderzoek. Appellante was ten tijde van het onderzoek van de deskundige in juni 2021 nog geen jaar onder behandeling voor haar psychische klachten. Deze behandeling bestond uit cognitieve gedragstherapie, EMDR en medicatie. De deskundige heeft geadviseerd om de huidige behandeling te continueren en om te overwegen om de behandeling uit te breiden in een meer actieve modaliteit van dagbehandeling. Ook dient in de behandeling van appellante aandacht te worden besteed aan het aapassen van leefstijl en het aanleren van meer adequate copingvaardigheden. Gelet op dit advies heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich terecht op het standpunt gesteld dat daarmee de beperkingen in rubriek 1 en 2 alsmede de urenbeperking kunnen verbeteren. Uit de brief van 29 april 2022 van de GZ-psycholoog Van Leerdam volgt dat de behandeling van appellante in maart 2022 is beëindigd. Hieraan kan echter niet de betekenis worden toegekend die appellante daaraan gehecht wenst te zien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich in het rapport van 11 januari 2023 terecht op het standpunt gesteld dat er op de datum in geding nog behandelmogelijkheden waren gericht op verbetering van het functioneren. De Raad ziet geen reden om deze conclusie en de daaraan ten grondslag liggende motivering voor onjuist te houden.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C. Karman, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2023.
(getekend) C. Karman
De griffier is verhinderd te ondertekenen.