ECLI:NL:CRVB:2023:1417

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
22/3525 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. Appellant, die als chauffeur werkte, had zich op 9 mei 2016 ziek gemeld en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet. Na een beoordeling op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 59,68% per 7 mei 2020. Appellant was het niet eens met deze vaststelling en heeft hoger beroep ingesteld.

De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank gevolgd, waarin werd geoordeeld dat de beperkingen van appellant op de datum in geding correct waren vastgesteld. De verzekeringsarts had een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarin de beperkingen van appellant waren weergegeven. Appellant voerde aan dat zijn klachten aan de linkerhand voor de datum in geding waren ontstaan, maar de Raad oordeelde dat er geen objectieve medische gegevens waren die deze stelling onderbouwden. De Raad concludeerde dat de FML van 28 februari 2022 juist was en dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch passend waren.

De uitspraak bevestigt dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22.3525 WIA

Datum uitspraak: 19 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
30 september 2022, 20/6757 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.F.M. Deijkers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Deijkers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1. Appellant was werkzaam als chauffeur voor gemiddeld 36,57 uur per week. Hij heeft zich op 9 mei 2016 ziek gemeld vanuit een werkloosheidssituatie. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling (EZWb) is de ZW-uitkering, na een bezwaar en beroepsprocedure, gecontinueerd. Vervolgens heeft na voltooiing van de wachttijd een beoordeling op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) plaatsgevonden. Appellant heeft op 24 augustus 2018 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. De verzekeringsarts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin de beperkingen van appellant zijn weergegeven. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en heeft berekend dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant 35-80 bedraagt. Het Uwv heeft bij besluit van 18 september 2018 aan appellant met ingang van
7 mei 2018 een WIA-uitkering toegekend. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van
18 september 2018 is bij beslissing op bezwaar van 20 november 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Tijdens de beroepsprocedure heeft het Uwv reden gezien een nieuwe FML, gedateerd op 28 februari 2022, op te stellen. Appellant is in verband met zijn depressieve stoornis onveranderd beperkt geacht ten aanzien van deadlines en productiepieken. Daarnaast wordt een beperking voor dwingend werktempo (1,8.7) toegevoegd. Een beperking voor hoog handelingstempo is niet geïndiceerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 28 februari 2022 vastgesteld dat de wijziging in de FML geen gevolgen heeft voor de geduide functies zodat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant onveranderd tussen de 65-80% bedraagt.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard en, omdat het Uwv in beroep een aanvullende toelichting heeft gegeven, het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante en vergoeding van het door appellant betaalde griffierecht. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 november 2020 wordt vermeld dat appellant beiderzijds is geopereerd aan carpaal tunnelsyndroom. Appellant heeft verwezen naar de brief van neuroloog dr. N.R. Rosenberg van 15 september 2020, waarin staat dat appellant sinds twee maanden klachten heeft aan zijn linkerhand. Dit betekent dat de klachten medio juli 2020 zijn ontstaan en dat dit na de datum in geding is. Appellant is ook na de datum in geding geopereerd en niet is onderbouwd op grond waarvan in de FML meer beperkingen zouden moeten worden aangenomen. Appellant heeft ook overigens geen onderbouwing gegeven waarom hij meer beperkt moet worden geacht dan nu in de FML is aangenomen. De arbeidsdeskundige heeft uitgebreid gemotiveerd waarom de functies geschikt zijn voor appellant. Zo is in (een deel van) de functies weliswaar sprake van een hoog handelingstempo, waarop appellant niet beperkt is, maar niet van een dwingend werktempo nu geen sprake is van een proces gestuurd werktempo of werk aan een lopende band. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft eveneens inzichtelijk toegelicht dat de functies ook overigens de belastbaarheid van appellant niet overschrijden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de klachten aan zijn linkerhand zijn ontstaan voor de datum in geding. Appellant wijst er op dat de verzekeringsarts in het rapport van 26 januari 2017 al schrijft dat appellant soms last heeft van dode vingertoppen. Appellant verwijst naar de kort voor de zitting ingediende brief van de neuroloog van 18 april 2013 waarin geconstateerd wordt dat sprake is van een matig carpaaltunnel syndroom links meer dan rechts. Ook is er sprake is van dysesthesie van de linker middelvinger. Een dergelijke aandoening levert mogelijk beperkingen op in de FML. Appellant had bovendien ook beperkt moeten worden geacht voor een hoog handelingstempo.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.3.
In geding is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 7 mei 2020 terecht heeft vastgesteld op 59,68%.
4.4.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat de beperkingen van appellant op 7 mei 2020 juist zijn vastgesteld. In de brief van neuroloog Rosenberg van 15 september 2020 staat dat appellant sinds twee maanden, en dus na de datum in geding, klachten heeft aan zijn linkerhand. Er is sprake van tintelingen, maar behalve de dysesthesie aan de linker middelvinger zijn door de neuroloog geen afwijkingen vastgesteld. Weliswaar heeft appellant bij de verzekeringsarts in 2017 gezegd dat hij soms last heeft dode vingertoppen, maar hieruit kan niet worden afgeleid dat er op de datum in geding meer beperkingen golden. De door appellant overgelegde informatie uit 2013 waarin gesproken wordt over een carpaaltunnelsyndroom links meer dan rechts leidt niet tot een andere conclusie. Deze informatie dateert van ver voor de datum in geding, bovendien is appellant in 2016 beiderzijds geopereerd aan een carpaaltunnelsyndroom. Appellant heeft tijdens het onderzoek door de verzekeringsarts op 14 september 2020 gemeld dat hij last heeft van tintelingen aan de linkerhand maar dat hij er verder alles mee kan doen, kracht en knijpkracht zijn ongestoord. Zowel uit de onderzoeken door de verzekeringsartsen van het Uwv als uit de brieven van de appellant behandelende neurologen blijkt niet dat appellant meer of anders beperkt is dan is vastgelegd in de FML van 28 februari 2022. Appellant wordt ook niet gevolgd in zijn standpunt dat er in de FML ook een beperking voor hoog handelingstempo moeten worden in verband met zijn psychische klachten. In de FML is naast de beperkingen ten aanzien van dwingend werktempo en omgaan met conflicten onder andere vanwege de psychische klachten een ruime urenbeperking opgenomen en appellant heeft niet met objectieven medische gegevens onderbouwd dat er meer beperkingen hadden moeten worden vastgesteld.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht passend.
4.6.
Uit 4.4 en 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van N. Zwijnenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2023.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) N. Zwijnenberg