In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. Appellant, die als chauffeur werkte, had zich op 9 mei 2016 ziek gemeld en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet. Na een beoordeling op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 59,68% per 7 mei 2020. Appellant was het niet eens met deze vaststelling en heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank gevolgd, waarin werd geoordeeld dat de beperkingen van appellant op de datum in geding correct waren vastgesteld. De verzekeringsarts had een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarin de beperkingen van appellant waren weergegeven. Appellant voerde aan dat zijn klachten aan de linkerhand voor de datum in geding waren ontstaan, maar de Raad oordeelde dat er geen objectieve medische gegevens waren die deze stelling onderbouwden. De Raad concludeerde dat de FML van 28 februari 2022 juist was en dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch passend waren.
De uitspraak bevestigt dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.