ECLI:NL:CRVB:2023:1401
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering wegens verdiencapaciteit boven 65% van maatmaninkomen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 11 november 2019 ziek meldde, ontving een ZW-uitkering die door het Uwv op 30 november 2020 werd beëindigd, omdat hij in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Het Uwv baseerde deze beslissing op een medische en arbeidskundige beoordeling, waaruit bleek dat appellant nog 82,73% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Noord-Holland verklaarde zijn beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat het Uwv zijn standpunt onvoldoende had onderbouwd en dat er twijfels bestonden over zijn mogelijkheden om samen te werken. Hij stelde ook dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn knieklachten. De Raad oordeelde echter dat het Uwv de beëindiging van de ZW-uitkering terecht had vastgesteld. De Raad vond dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende informatie had om de beperkingen van appellant te beoordelen en dat de door appellant ingebrachte medische informatie niet leidde tot andere conclusies.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld. De totale kosten voor rechtsbijstand werden vastgesteld op € 3.348,-, en het Uwv werd ook veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 185,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 juli 2023.