ECLI:NL:CRVB:2023:1388

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
22 / 1050 TOZO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in hoger beroep TOZO-zaak

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. M.P. de Witte, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 maart 2022. De zaak betreft de Tozo-regeling (Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers) en de vraag of appellante recht heeft op een proceskostenvergoeding. Op 20 april 2023 heeft mr. De Witte het hoger beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag in de proceskosten. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift en heeft aangegeven niet akkoord te gaan met de veroordeling in de proceskosten.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het hoger beroep is ingetrokken omdat het college op 4 april 2023 aan appellante tegemoet is gekomen door het TOZO-1 recht af te stemmen op een door mr. De Witte berekend bedrag van € 873,62. De Raad heeft overwogen dat, volgens artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener kan worden veroordeeld in de kosten, maar dat in dit geval geen sprake is van kosten die appellante redelijkerwijs heeft moeten maken. De Raad concludeert dat het aan appellante te wijten is dat zij procedures heeft moeten voeren, omdat zij de relevante facturen pas in hoger beroep heeft overgelegd.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door J.J. Janssen, in tegenwoordigheid van griffier A. Giesen, en is openbaar uitgesproken op 18 juli 2023.

Uitspraak

Datum uitspraak: 18 juli 2023
22/1050 TOZO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
7 maart 2022, 21/1052 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Bij brief van 20 april 2023 heeft mr. De Witte namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Vastgesteld wordt dat mr. De Witte het hoger beroep heeft ingetrokken naar aanleiding van het besluit van het college van 4 april 2023, waarin is bepaald dat het TOZO-1 recht wordt afgestemd op het door mr. De Witte berekende bedrag van € 873,62. Hiermee is aan appellante tegemoetgekomen, als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb.
Het college heeft bij brief van 2 mei 2023 laten weten niet akkoord te gaan met de veroordeling in de proceskosten. Nu appellante de facturen die aanleiding hebben gegeven om terug te komen op de eerdere besluitvorming pas in hoger beroep heeft overgelegd, is het aan appellante te wijten dat zij procedures bij de rechtbank en bij de Raad heeft moeten voeren. Daarom is geen sprake van kosten die zij in verband met de behandeling van het beroep en het indienen van hoger beroeps redelijkerwijs heeft moeten maken. Dat het college uit coulance nu ook de kosten heeft meegenomen leidt niet een ander oordeel.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J. Janssen, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2023.
(getekend) J.J. Janssen
(getekend) A. Giesen