ECLI:NL:CRVB:2023:1369

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
22 / 2165 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van ontslag op grond van artikel 8:8 CAR-UWO

In deze zaak heeft verzoekster, die sinds 1 september 1999 in dienst was van de gemeente Lelystad, verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 10 maart 2022, waarin haar ontslag werd bevestigd. Het ontslag was verleend op grond van een ernstig verstoorde arbeidsverhouding, zoals vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. De rechtbank had het beroep tegen dit ontslag ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak in maart 2022. Verzoekster stelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden, en dat de handtekening op de uitspraak niet verifieerbaar was. De Raad oordeelde dat het herzieningsverzoek niet op nieuwe feiten was gebaseerd, maar op reeds bekende gegevens, en dat het verzoek om herziening daarom moest worden afgewezen. De Raad benadrukte dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, maar enkel voor nieuwe feiten die niet eerder bekend waren. De uitspraak werd gedaan door J.J.T. van den Corput, met E.P.J.M. Claerhoudt als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 11 juli 2023.

Uitspraak

22 2165 AW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 10 maart 2022, 21/1028 AW.
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad (college)
Datum uitspraak: 11 juli 2023

PROCESVERLOOP

Verzoekster heeft bij een op 26 april 2022 door de Raad ontvangen brief verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 10 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:608.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoekster heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2023. Verzoekster is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. van Zelst en N. Dijkman.
Appellante heeft aan het eind van de behandeling ter zitting tegen de behandelend rechter een wrakingsverzoek ingediend. Bij uitspraak van 16 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1155, heeft de Raad dit verzoek afgewezen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de uitspraak waarvan thans herziening wordt gevraagd.
1.2.
Verzoekster is met ingang van 1 september 1999 in dienst van de gemeente Lelystad, laatstelijk in de functie van [naam functie].
1.3.
Bij besluit van 10 december 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 maart 2020, heeft het college verzoekster met ingang van 15 december 2019 ontslag verleend op grond van artikel 8:8 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en een Uitwerkingsovereenkomst (CAR-UWO) wegens een ernstig verstoorde arbeidsverhouding en het ontbreken van een duurzame en vruchtbare toekomstige samenwerking door het gedrag en de houding van verzoekster. Daarbij heeft het college een passende regeling getroffen, zoals bedoeld in artikel 10d:4 van de CAR-UWO. Deze regeling bestaat uit een toekenning van een na-wettelijke uitkering, zoals bedoeld in artikel 10d:30 van de CAR-UWO, en een concreet voorstel tot ondersteuning bij het vinden van een nieuwe baan door een externe partij.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit van 31 maart 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college, in de wijze van reageren en de toon waarvan verzoekster zich bediende, terecht aanleiding heeft gezien om te constateren dat er sprake is van een zodanig ernstig verstoorde arbeidsverhouding, dat voortzetting hiervan niet mogelijk is. Het college was dan ook bevoegd om het dienstverband te beëindigen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het betoog van verzoekster dat de verstoorde arbeidsverhouding overwegend te wijten is aan het college geen doel treft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende oog gehad voor de belangen van verzoekster door haar een na-wettelijke uitkering toe te kennen en ondersteuning te bieden bij het vinden van een nieuwe baan door een externe partij.
1.5.
Bij de uitspraak waarvan verzoekster herziening heeft verzocht, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De Raad heeft geoordeeld dat het college geen overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortbestaan van de situatie die tot het ontslag heeft geleid, zodat geen aanleiding bestaat tot toekenning van een aanvullende uitkering. Verder heeft de Raad geoordeeld dat er geen grond voor schadevergoeding is, omdat het bestreden besluit niet onrechtmatig is.
2. Verzoekster heeft in het verzoek om herziening, samengevat, naar voren gebracht dat er sprake is van een ondeugdelijke inhoudelijke afweging in haar ontslagzaak. Ook heeft verzoekster erop gewezen dat zij niet kan verifiëren of de handtekening op de uitspraak van de Raad daadwerkelijk van de rechter is. Volgens verzoekster is er daarom aanleiding om te twijfelen aan de rechtsgeldigheid van de uitspraak.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en;
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad [1] is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
3.3.
Bij het verzoek om herziening moet het, gelet op artikel 8:119, eerste lid, van de Awb, gaan om feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, maar die pas bekend zijn geworden na de uitspraak en redelijkerwijs niet bekend konden zijn vóór de uitspraak. Tot slot moeten deze feiten of omstandigheden, waren ze eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak hebben kunnen leiden. Verzoekster heeft, gezien de inhoud van haar verzoekschrift, geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd of stukken overgelegd met betrekking tot feiten en omstandigheden als hiervoor bedoeld. Verzoekster heeft enkel aangevoerd dat de overwegingen in de uitspraak van de Raad niet juist zijn en dat er sprake is van een ondeugdelijke inhoudelijke afweging. Met het herzieningsverzoek is getracht om op basis van al bekende gegevens een hernieuwde discussie te voeren over de in de uitspraak van 10 maart 2022 besliste rechtsvragen. Daar is het rechtsmiddel van herziening niet voor bedoeld.
3.4.
Het door verzoekster opgeworpen punt van de ondertekening van de uitspraak en de verificatie van de handtekening, kan evenmin dienen als grond voor herziening. Ten overvloede wordt opgemerkt dat dit punt door verzoekster mede als klacht is opgeworpen en in een klachtenprocedure is afgehandeld. Verzoekster is toen meegedeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de rechtsgeldigheid van de uitspraak van 10 maart 2022.
3.5.
Uit 3.1 tot en met 3.4 volgt dat het herzieningsverzoek moet worden afgewezen.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2023.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt

Voetnoten

1.Uitspraak van 7 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR2506.