ECLI:NL:CRVB:2023:1356

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
16/7332 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking WGA-loonaanvullingsuitkering en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn WGA-loonaanvullingsuitkering door het Uwv. Appellant, die sinds 2006 arbeidsongeschikt is, heeft in 2015 een herbeoordeling ondergaan, waarna het Uwv concludeerde dat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedroeg. Dit leidde tot de intrekking van zijn uitkering per 3 januari 2016. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank Zeeland-West-Brabant. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er sprake is van een onzorgvuldig medisch onderzoek en dat zijn beperkingen zijn onderschat. De Raad heeft deskundigen ingeschakeld, waaronder verzekeringsarts Rammeloo en psychiater Koerselman, die beiden hebben geconcludeerd dat de beperkingen van appellant correct zijn vastgesteld in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 16 oktober 2015. De Raad heeft de bevindingen van de deskundigen gevolgd en geoordeeld dat het Uwv terecht heeft besloten tot intrekking van de uitkering. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

Uitspraak

16.7332 WIA

Datum uitspraak: 13 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 oktober 2016, 16/2662 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Hoogendonk hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. F. Sarrari, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld, stukken ingediend en verzocht om schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Sarrari. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden. De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het Uwv de gelegenheid te bieden te reageren op een door appellant ingebracht verzekeringsgeneeskundig expertiserapport.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft K.C. Rammeloo, verzekeringsarts en werkzaam bij WPEX, als onafhankelijk deskundige benoemd. Deskundige Rammeloo heeft op 9 november 2021 een rapport uitgebracht.
Appellant heeft zijn zienswijze op dit rapport ingediend. Deskundige Rammeloo heeft naar aanleiding daarvan de Raad in overweging gegeven een aanvullend psychiatrisch onderzoek te laten verrichten.
Op 17 mei 2022 heeft via beeldverbinding een comparitie plaatsgevonden. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Sarrari. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Vermeijden.
De Raad heeft vervolgens prof. dr. G.F. Koerselman, psychiater, als deskundige benoemd. Op 23 januari 2023 heeft deskundige Koerselman een rapport uitgebracht. Partijen hebben hun zienswijze op dit rapport gegeven. Op 9 april 2023 heeft de deskundige hierop gereageerd.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 12 juni 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Sarrari. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als productiemedewerker gedurende gemiddeld 40,79 uur per week. Hij heeft zich op 6 februari 2006 ziek gemeld in verband met klachten van de rechterschouder, de linkerheup en psychische klachten na een auto-ongeval. De arbeidsdeskundige kon op basis van de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele mogelijkhedenlijst (FML) geen functies voor appellant selecteren. Het Uwv heeft appellant met ingang van 4 februari 2008 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 100%. Met ingang van 4 januari 2009 is de loongerelateerde uitkering omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
Op verzoek van de voormalig werkgever heeft het Uwv in 2013 een herbeoordeling verricht van de arbeidsongeschiktheid van appellant. Nadat psychiater
F.H.M. Hoppenbrouwers op verzoek van de verzekeringsarts een psychiatrische expertise had verricht heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat appellant geen arbeidsmogelijkheden heeft, maar dat de arbeidsbeperkingen niet duurzaam zijn. Bij besluit van 20 maart 2014 heeft het Uwv appellant dan ook medegedeeld dat hij onveranderd 80 tot 100% arbeidsongeschikt is.
1.3.
In 2015 heeft op initiatief van het Uwv een herbeoordeling plaatsgevonden van de arbeidsongeschiktheid van appellant. Bij besluit van 2 november 2015 heeft het Uwv de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant per 3 januari 2016 ingetrokken, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedroeg. Hij is volgens het Uwv niet meer geschikt voor zijn werk als productiemedewerker, maar wel voor andere functies. Aan dit besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts van 16 oktober 2015, een FML van 16 oktober 2015 en een rapport van een arbeidsdeskundige van 30 oktober 2015 ten grondslag.
1.4.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 november 2015. Bij besluit van 23 maart 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 januari 2016 en 21 maart 2016 en een rapport van 11 maart 2016 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft verder geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben neergelegd in de FML van 16 oktober 2015. De rechtbank heeft vervolgens de belasting van de geselecteerde functies vergeleken met de FML en heeft daarbij de toelichting betrokken die de arbeidsdeskundigen hebben gegeven bij de mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid. De rechtbank is er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van appellant in deze functies niet wordt overschreden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat sprake is geweest van een onzorgvuldig medisch onderzoek en dat zijn beperkingen als gevolg van zijn schouder- en heupklachten en zijn psychische klachten zijn onderschat. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft appellant een verzekeringsgeneeskundige expertise van 25 oktober 2019 van verzekeringsarts
M. de Winter ingebracht, die tot diverse aanvullende psychische en lichamelijke beperkingen heeft geconcludeerd, inclusief een urenbeperking van maximaal twintig uur per week.
3.2.
In een rapport van 3 januari 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het standpunt ingenomen dat de ingebrachte expertise geen aanleiding geeft om het standpunt te wijzigen. Vervolgens heeft appellant een rapport van 24 maart 2020 van medisch adviseur/verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort ingebracht. Ook daarin heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien het standpunt te wijzigen. Daarop heeft medisch adviseur/verzekeringsarts Van Amelsfoort weer gereageerd.
3.3.
Omdat de Raad er, gelet op de uiteenlopende standpunten van de door appellant ingeschakelde verzekeringsarts De Winter enerzijds en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv anderzijds wat betreft de belastbaarheid van appellant, behoefte aan had om nader te worden voorgelicht over de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid op 3 januari 2016 heeft de Raad verzekeringsarts Rammeloo als deskundige benoemd. Deskundige Rammeloo heeft psychisch en lichamelijk onderzoek verricht en informatie van de behandelend sector betrokken bij de beoordeling. Zij heeft in het rapport van 9 november 2021 geconcludeerd dat uit het onderzoek geen aanwijzingen naar voren komen voor het bestaan van een psychiatrische stoornis. Zij heeft vastgesteld dat op 3 januari 2016 (wel) sprake was van klachten in heupen en linkerbovenbeen, na multipele been- en armfracturen rechts door een ongeval in 2006, waarvoor operatieve behandeling, en status na heupprothese links in verband met kopnecrose na heupluxatie. Zij heeft geconcludeerd dat uit anamnese, onderzoek, dagverhaal en dagelijks functioneren geen consistente en objectieve bevindingen zijn gebleken die aanleiding geven om appellant op 3 januari 2016 meer beperkt te achten dan aangenomen in de FML van 16 oktober 2015.
3.4.
Appellant heeft in reactie op het rapport van deskundige Rammeloo gesteld dat het voornaamste bezwaar is dat deskundige Rammeloo het standpunt heeft ingenomen dat helemaal geen sprake was van psychische klachten. Appellant heeft, onder verwijzing naar rapporten van 23 september 2021 en 3 november 2021 van medisch adviseur/verzekeringsarts Van Amelsfoort, waarin (onder meer) aandacht is gevraagd voor het in 2016 vastgestelde IQ van 62, aangedrongen op een nieuw deskundigenonderzoek door een psychiater/psycholoog (inclusief een IQ-onderzoek, een neuropsychologisch en psychodiagnostisch onderzoek). Naar aanleiding daarvan heeft deskundige Rammeloo de Raad in overweging gegeven een aanvullend psychiatrisch onderzoek te laten verrichten, en op indicatie een IQ-onderzoek.
3.5.
Naar aanleiding van wat bij de comparitie op 17 mei 2022 met partijen is besproken heeft de Raad besloten een, niet bij WPEX werkzame, psychiater als deskundige te benoemen. Op 3 oktober 2022 heeft de Raad psychiater Koerselman als deskundige benoemd. De Raad heeft toegelicht dat er, gelet op de suggestie van deskundige Rammeloo, behoefte bestaat om nader te worden voorgelicht over de beperkingen voor het verrichten van arbeid van appellant op 3 januari 2016. De Raad heeft deskundige Koerselman verzocht appellant te onderzoeken, en een neuropsychologisch onderzoek (inclusief een onderzoek naar het IQ) te (laten) verrichten alsmede een (symptoom)validiteitstest af te (laten) nemen. Deskundige Koerselman heeft een psychiatrisch onderzoek en een SIMS-onderzoek verricht en informatie van de behandelend sector betrokken bij de beoordeling. Koerselman heeft, naar aanleiding van het verzoek van de Raad om een neuropsychologisch onderzoek en een IQ-onderzoek te verrichten, gesteld dat hij het recht heeft om zijn onderzoek zelf in te richten, voor zover hij daarmee blijft binnen de grenzen van wat op zijn vakgebied algemeen aanvaard is. Koerselman heeft het standpunt ingenomen dat er geen indicatie is voor het verrichten van een nader neuropsychologisch onderzoek, omdat appellant tijdens het twee uren durende onderzoek geen enkel spoor van concentratieverlies heeft vertoond, in staat was relevante aandacht te geven aan waarnemingen buiten de spreekkamer en er geen aanwijzingen bestaan dat hij hersenletsel zou hebben opgelopen of aan een hersenziekte zou lijden. Koerselman heeft verder gemotiveerd dat hij geen enkele indicatie ziet voor een IQ-onderzoek. Daarbij heeft Koerselman betrokken de opleiding van appellant, zijn arbeidsverleden, het feit dat hij zijn rijbewijs heeft gehaald en naast zijn werk ook heeft gehandeld in witgoed en dit heeft geïnstalleerd, alsmede zijn eigen onderzoek. Het is volgens Koerselman zo evident dat appellant niet op zwakbegaafd niveau functioneert dat een dergelijk nieuw onderzoek overbodig en onnodig belastend zou zijn. Koerselman heeft vastgesteld dat bij appellant op 3 januari 2016 sprake was van een dysthyme c.q. persistente depressieve stoornis (en heeft zich daarmee kunnen vinden in de psychiatrische diagnoses van het Uwv) en heeft zich op het standpunt gesteld dat de FML van 16 oktober 2015 vanuit een psychiatrisch oogpunt adequaat is.
3.6.
Appellant heeft, mede onder verwijzing naar een rapport van 9 maart 2023 van medisch adviseur/verzekeringsarts Van Amelsfoort, de conclusies van deskundige Koerselman bestreden. In een rapport van 9 april 2023 heeft deskundige Koerselman gemotiveerd geconcludeerd dat de opmerkingen van partijen hem geen aanleiding geven tot aanpassing van zijn bevindingen en van de beantwoording van de vraagstelling.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het toepasselijke wettelijke kader wordt verwezen naar overweging 4 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijk, door hem ingeschakelde, deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor.
4.2.1.
Wat betreft de fysieke beperkingen geeft het rapport van deskundige Rammeloo blijk van een zorgvuldig onderzoek. Het is ook inzichtelijk en consistent. Deskundige Rammeloo heeft een lichamelijk onderzoek verricht. Zij heeft alle aanwezige medische informatie op een inzichtelijke wijze betrokken bij het verrichte onderzoek en haar bevindingen uitgebreid gemotiveerd en onderbouwd. Appellant heeft in zijn reactie op het rapport van deskundige Rammeloo volstaan met een verwijzing naar de door hem ingebrachte rapporten van verzekeringsartsen De Winter en Van Amelsfoort. Dat is onvoldoende voor twijfel aan de conclusies van deskundige Rammeloo. De bevindingen van deskundige Rammeloo wat betreft de fysieke beperkingen worden dan ook gevolgd.
4.2.2.
Wat betreft de psychische beperkingen geeft het rapport van deskundige Koerselman blijk van een zorgvuldig onderzoek. De deskundige heeft alle beschikbare gegevens van de behandelaars van appellant en de informatie van de artsen van het Uwv bij de beoordeling betrokken, en heeft appellant zelf psychiatrisch onderzocht. Deskundige Koerselman heeft de conclusies dat bij appellant (uitsluitend) sprake is van een dysthyme c.q. persistente depressieve stoornis en dat de FML van 16 oktober 2015 vanuit een psychiatrisch oogpunt adequaat is, uitgebreid, inzichtelijk en consistent gemotiveerd en onderbouwd. Dat geldt ook voor de motivering van deskundige Koerselman om af te zien van neuropsychologisch onderzoek en onderzoek naar het IQ. Deskundige Koerselman heeft in zijn nader rapport van 9 april 2023 gereageerd op de zienswijze van appellant en inzichtelijk en concludent gemotiveerd de conclusies in zijn rapport van 23 januari 2023, waaronder de conclusie dat appellant evident niet op zwakbegaafd niveau functioneert, gehandhaafd.
4.2.3.
Gelet op de conclusies van de deskundigen Rammeloo en Koerselman betekent dit dat het Uwv de beperkingen van appellant in de FML van 16 oktober 2015 juist heeft vastgesteld.
4.3.
Ter zitting van de Raad heeft appellant de Raad verzocht een eigen psychiater te mogen inschakelen om nader onderzoek te verrichten. Dat verzoek wordt afgewezen omdat het onvoldoende concreet is. Bovendien acht de Raad zich, zoals blijkt uit 4.2, door de deskundigen Rammeloo en Koerselman voldoende voorgelicht wat betreft de op 4 januari 2016 bij appellant bestaande beperkingen voor het verrichten van arbeid.
4.4.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat voldoende overtuigend is gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant geschikt zijn.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst is er geen aanleiding voor een vergoeding van schade in de vorm van de wettelijke rente, zodat het daartoe strekkende verzoek van appellant zal worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2023.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) C.G. van Straalen