ECLI:NL:CRVB:2023:1315

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
22 / 2231 WAD
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing huurplafond verhoging door commandant Dienstencentrum Internationale Ondersteuning Defensie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die verzocht om verhoging van zijn huurplafond. De commandant van het Dienstencentrum Internationale Ondersteuning Defensie had eerder het verzoek van de appellant om verhoging van het huurplafond afgewezen, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren. De appellant, die in Italië woont en een huurwoning huurt van € 3.000,-, ontving een tegemoetkoming in de huurkosten tot een huurplafond van € 2.400,-. Hij had verzocht om verhoging van dit plafond naar € 2.700,- met terugwerkende kracht tot 1 februari 2020. De rechtbank Den Haag had het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.

De Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de commandant terecht het verzoek om verhoging van het huurplafond heeft afgewezen. De Raad oordeelde dat de commandant de afwijzing op juiste gronden had gebaseerd en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het huurplafond rechtvaardigden. De Raad bevestigde dat de commandant een alternatieve oplossing had aangeboden, zoals tijdelijke opslag van de inboedel en rijkshuisvesting, en dat de appellant niet had aangetoond dat er gelijke gevallen waren die anders waren behandeld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de appellant kreeg geen proceskostenvergoeding of terugbetaling van het griffierecht.

Uitspraak

22/2231 WAD
Datum uitspraak: 6 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 juni 2022, 21/4648 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Italië (appellant)
de Commandant Dienstencentrum Internationale Ondersteuning Defensie (commandant)
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 31 augustus 2020 heeft de commandant het rekest van appellant om verhoging van zijn huurplafond niet in behandeling genomen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar de commandant is met een besluit van 20 april 2021 (bestreden besluit) bij de afwijzing van het rekest gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. D. Kik hoger beroep ingesteld. De commandant heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 25 mei 2023. Appellant heeft deelgenomen aan de zitting via beeldbellen en is bijgestaan door mr. Kik. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.C. Bahler en mr. P.M. van der Weijden.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat er in deze zaak om of de commandant het rekest van appellant om verhoging van zijn huurplafond heeft mogen afwijzen. De Raad oordeelt dat de commandant dat heeft mogen doen.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Aan appellant is bij besluit van 13 december 2019 met ingang van 1 februari 2020 de functie toegewezen van [functie], met als standplaats [standplaats], Italië. Appellant huurt in de omgeving een woning met een totale huur van € 3.000,- en ontvangt op grond van het Voorzieningenstelsel buitenland defensiepersoneel (VBD), een tegemoetkoming in de huurkosten tot aan een vastgesteld maximumbedrag (het huurplafond). Omdat het huurplafond voor appellant is vastgesteld op € 2.400,- met een bijkomend bedrag van € 300,- voor zogenaamde condo-fees, moet appellant iedere maand € 300,- zelf bijbetalen. Appellant heeft voordat hij het huurcontract voor de woning ondertekende, een verklaring van bekendheid eigen bijdrage boven huurplafond ondertekend. Appellant heeft de commandant vervolgens verzocht om verhoging van het huurplafond tot € 2.700.- met terugwerkende kracht tot en met 1 februari 2020.
1.2.
Met zijn besluit van 31 augustus 2020 heeft de commandant meegedeeld het rekest van appellant om verhoging van zijn huurplafond niet in behandeling te nemen, omdat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Bij het bestreden besluit heeft de commandant het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, omdat geen sprake is geweest van een evidente fout bij de vaststelling van het huurplafond en er passende woningen met een huurprijs onder het huurplafond beschikbaar waren.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de relatief korte duur tussen de functietoewijzing en de ingangsdatum van de functie van appellant, nog niet maakt dat de commandant het verzoek van appellant had moeten toewijzen. Daarbij heeft de commandant van belang mogen achten dat appellant vóór de formele functietoewijzing al wist dat hij in [standplaats] geplaatst zou worden. Het betoog van appellant dat commandant zich niet heeft gehouden aan de minimale termijn tussen de functietoewijzing en de ingangsdatum van de functie, heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven voor een ander oordeel. De rechtbank heeft hierbij ook in aanmerking genomen dat de commandant in dit verband een alternatief heeft voorgesteld waarbij appellant meer tijd zou hebben om een woning te vinden met een huurprijs beneden het huurplafond, namelijk tijdelijke opslag van de inboedel en rijkshuisvesting. Daarnaast heeft de commandant aan appellant uit coulance het aanbod gedaan om op kosten van Defensie te verhuizen naar een woning met een huurprijs beneden het huurplafond. Verder staat vast dat er tijdens de zoektocht van appellant naar een geschikte woning, nog andere woningen dan de huidige woning van appellant op de markt waren. Appellant betwist dit ook niet. Gelet op de systematiek die de commandant hanteert bij aanspraken op een tegemoetkoming in de woninghuur, is het aan de woningzoekende zelf om af te wegen in hoeverre hij, mede gelet op de eigen wensen en voorkeuren, het huurplafond (al dan niet) wenst te overschrijden. Daarbij heeft de commandant terecht erop gewezen dat het gaat om een tegemoetkoming en het niet vereist is dat de volledige huurkosten worden gedekt. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de commandant enigszins inzichtelijk heeft gemaakt hoe het huurplafond tot stand komt. Het betoog van appellant dat de informatie van de plaatselijke functionarissen onjuist is doordat de huurmarkt in [standplaats] niet transparant is, is niet nader onderbouwd met cijfermatige gegevens, dan wel met (objectieve) gegevens uit andere bronnen. De rechtbank is tot slot niet gebleken van gelijke gevallen.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit, waarbij de commandant het verzoek om verhoging van het huurplafond heeft afgewezen, in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De Raad voegt hieraan nog het volgende toe.
4.4.
Appellant heeft betoogd dat de commandant gelet op de bijzondere omstandigheden de hardheidsclausule had moeten toe passen en in zijn geval had moeten afwijken van het huurplafond. Dit betoog slaagt niet. De korte duur tussen de functietoewijzing en de ingangsdatum van de functie van appellant en dat appellant daarom in de wintertijd op zoek moest naar een woning in [standplaats], levert niet zo’n bijzondere omstandigheid op. De commandant heeft bovendien een alternatief geboden waarbij appellant meer tijd zou hebben om een woning te vinden met een huurprijs onder het huurplafond, namelijk tijdelijke opslag van de inboedel en rijkshuisvesting. Een andere geopperde mogelijkheid was dat appellant eerst ging en zijn gezin later. Appellant wordt niet gevolgd in zijn betoog dat onvoldoende is gemotiveerd hoe het huurplafond is vastgesteld. De commandant is gedetailleerd ingegaan op de manier waarop het huurplafond wordt vastgesteld.
4.5.
Appellant heeft gesteld dat het besluit de noodzakelijke belangenafweging ontbeert. Nog daargelaten dat hij deze stelling niet heeft gemotiveerd is de Raad van oordeel dat de commandant op basis van artikel 28 van het VBD een juiste beoordeling heeft gemaakt, waarbij is gekeken naar de vraag of de regeling van het huurplafond niet of niet in redelijkheid voorziet in de situatie die hier aan de orde is. Daarbij is het (financieel) belang van appellant afgewogen tegen het belang van defensie bij handhaving van het huurplafond.
4.6.
Appellant heeft tot slot betoogd dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Dit betoog slaagt niet. Appellant heeft niet met concrete voorbeelden onderbouwd dat sprake is van gelijke gevallen die anders zijn behandeld.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2023.
(getekend) H. Lagas
(getekend) M. Dafir

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 2 van het VBD bepaalt dat onverminderd het bepaalde in artikel 5, vijfde lid, dit hoofdstuk van toepassing is op de defensie-ambtenaar die is geplaatst in een gebied buiten Nederland, enkele hier niet van toepassing zijnde uitzonderingen daargelaten.
Artikel 3 van het VBD bepaalt dat de defensie-ambtenaar is geplaatst in een gebied buiten Nederland, indien hij voor een tijdvak van langere duur dan dertig achtereenvolgende dagen (…) in dat gebied is tewerkgesteld en in dat gebied is gevestigd.
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a van het VBD verstaat onder passende woning: een woning die wat huurbedrag, aard, ruimte, indeling en ligging betreft, door de commandant – mede gelet op de plaatselijke normen – als een geschikte woning voor de defensie-ambtenaar wordt aangemerkt.
Artikel 13, tweede lid van het VBD luidt: de defensie-ambtenaar die aanspraak heeft op de toelage-buitenland, bedoeld in artikel 7, eerste of derde lid, en die in het gebied van plaatsing een eigen huishouding voert, heeft aanspraak op een maandelijkse tegemoetkoming in de woninghuur, indien het hem naar het oordeel van de commandant niet mogelijk is geweest:
a. in Duitsland, de Nederlandse Antillen of Aruba: een passende defensiewoning of, indien een zodanige woning naar het oordeel van de commandant niet beschikbaar is, een passende woning te huren;
b. in overige gebieden: een passende woning te huren, waarvan de huur lager is dan of gelijk is aan de eigen bijdrage. De tegemoetkoming bedraagt het verschil tussen de verschuldigde huur, of bij een vrije keuze woning de door de commandant bepaalde maximale huur, en de eigen bijdrage.
Artikel 28 van het VBD bepaalt dat de Minister van Defensie bevoegd is te beslissen in die gevallen, waarin het VBD naar zijn oordeel niet of niet in redelijkheid voorziet. Deze bevoegdheid van de minister is gemandateerd aan de commandant voor defensie-ambtenaren die in het buitenland zijn geplaatst.