In deze zaak gaat het om de weigering van het dagelijks bestuur van de intergemeentelijke sociale dienst Brunssum Onderbanken Landgraaf om bijzondere bijstand te verlenen voor de kosten van vitaminepreparaten. Appellante, die sinds 1991 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, heeft op 7 februari 2020 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter hoogte van € 331,- per jaar. Het dagelijks bestuur heeft deze aanvraag op 17 maart 2020 afgewezen, met als argument dat de Zorgverzekeringswet als voorliggende voorziening geldt en er geen zeer dringende redenen waren om af te wijken van de wettelijke voorwaarden voor toekenning van bijzondere bijstand.
Na een bezwaarprocedure heeft de rechtbank Limburg het beroep van appellante ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij haar advocaat, mr. P.H.A. Brauer, een verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente heeft ingediend. Tijdens de zitting van de Raad op 30 mei 2023 heeft het dagelijks bestuur erkend dat er sprake is van zeer dringende redenen, zoals bevestigd door een rapport van de GGD, en dat de aanvraag om bijzondere bijstand had moeten worden toegewezen.
De Raad heeft het hoger beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door appellante de bijzondere bijstand voor de kosten van vitaminepreparaten toe te kennen. Tevens is het dagelijks bestuur veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente en de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.271,- bedragen. De Raad heeft ook de reiskosten van appellante voor het bijwonen van de zittingen vergoed.