ECLI:NL:CRVB:2023:1292

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
21 / 3941 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering AIO-aanvulling; beoordeling kostendelersnorm en relatie tussen medebewoners

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de herziening en terugvordering van de AIO-aanvulling van appellant beoordeeld. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had de AIO-aanvulling over de maanden september en oktober 2019 ingetrokken en herzien naar de kostendelersnorm op basis van een tweepersoonshuishouden. Appellant, die ouderdomspensioen ontvangt, woonde samen met Y, die als kosten delende medebewoner werd aangemerkt. De Svb concludeerde dat er geen volledig zakelijke relatie tussen appellant en Y bestond, wat leidde tot de herziening van de AIO-aanvulling. Appellant ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten, omdat de Svb zich mocht baseren op de bevindingen uit de rapporten van 11 maart 2020. De Raad concludeert dat er in de relevante periode geen sprake was van een volledig zakelijke relatie tussen appellant en Y, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

21/3941 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 september 2021, 21/3153 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 4 juli 2023

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 22 december 2020 heeft de Svb de bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) ingetrokken over de maanden september en oktober 2019, en vanaf november 2019 herzien naar de kostendelersnorm op basis van een tweepersoonshuishouden. Appellant heeft tegen het besluit van 22 december 2020 bezwaar gemaakt. De Svb heeft met een besluit van 3 mei 2021 (bestreden besluit) het bezwaar gegrond verklaard en de AIO-aanvulling niet ingetrokken over de maanden september en oktober 2019, maar over de periode van september 2019 tot en met maart 2020 herzien naar de kostendelersnorm op basis van een tweepersoonshuishouden.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. G.A. Soebhag, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Soebhag. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahlde Bruin.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze uitspraak beoordeelt de Raad of de rechtbank het bestreden besluit terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat dit het geval is en dat de Svb de AIO-aanvulling over de periode van september 2019 tot en met maart 2020 terecht heeft herzien naar de kostendelersnorm op basis van een tweepersoonshuishouden. Van een volledig zakelijke relatie tussen appellant en zijn medebewoner is namelijk in de te beoordelen periode geen sprake.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet naar de norm voor een alleenstaande. Met ingang van 17 maart 2014 ontvangt appellant AIOaanvulling naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Appellant woont sinds februari 2019 op adres X. De hoofdbewoner van de woning op dat adres is Y. Sinds 1 augustus 2019 huurt appellant bij Y een kamer op adres X. In dit verband hebben Y en appellant een huurovereenkomst opgesteld.
1.3.
Naar aanleiding van een interne melding heeft de Svb onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende AIO-aanvulling. In dit verband heeft op 10 maart 2020 een huisbezoek op adres X plaatsgevonden, waar twee medewerkers van de Svb zowel met appellant als met Y afzonderlijk hebben gesproken. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in rapporten van 11 maart 2020.
1.4.
Op basis van die rapporten is de Svb aanvankelijk tot besluitvorming gekomen waarin een gezamenlijke huishouding is aangenomen tussen appellant en Y vanaf september 2019. Na verschillende procedures hebben appellant en de Svb op 3 december 2020 een schikking bereikt, waarbij de Svb die besluitvorming heeft ingetrokken.
1.5.
Bij besluit van 22 december 2020 heeft de Svb de AIO-aanvulling over de maanden september en oktober 2019 ingetrokken en herzien vanaf november 2020 in verband met toepassing van de kostendelersnorm op basis van een tweepersoonshouden. Daarnaast heeft de Svb de AIO-aanvulling over de periode van september 2019 tot en met maart 2020 tot een bedrag van € 2.509,37 van appellant teruggevorderd.
1.6.
Bij besluit van 3 mei 2021 (bestreden besluit) heeft de Svb, voor zover van belang, het bezwaar tegen het besluit van 22 december 2019 gegrond verklaard, in die zin dat de AIOaanvulling is herzien over de periode van september 2019 tot en met maart 2020 naar de kostendelersnorm op basis van een tweepersoonshuishouden. De Svb heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat tussen appellant en Y geen sprake is van een commerciële relatie. Uit de gesprekken met appellant en Y is namelijk gebleken dat zij met enige regelmaat zorg naar elkaar hebben geuit, zoals koken, afwassen, boodschappen doen, hulp bij administratie en het verstrekken van schoon beddengoed. Vanaf april 2020 gaat de Svb wel uit van een commerciële relatie tussen appellant en Y, omdat zij gebrouilleerd zijn geraakt. Vanaf die maand ontvangt appellant weer AIO-aanvulling naar de norm voor een alleenstaande, zonder toepassing van de kostendelersnorm.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het op hierna te bespreken gronden niet eens met de uitspraak van de rechtbank.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.3.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of Y in de periode van september 2019 tot en met maart 2020 was aan te merken als kosten delende medebewoner van appellant. Dit spitst zich toe op de vraag of in die periode sprake is geweest van een commerciële relatie tussen appellant en Y. Appellant stelt dat dit het geval is. Daarnaast heeft hij betoogd dat de Svb zich niet mocht baseren op de in de rapporten van 11 maart 2020 neergelegde verklaringen van appellant en Y. Appellant wordt in zijn stellingen niet gevolgd.
4.4.
Anders dan appellant heeft betoogd mocht de Svb uitgaan van de in de rapporten van 11 maart 2020 weergegeven bevindingen. Dat die rapporten zijn opgesteld in het kader van een onderzoek naar een mogelijke gezamenlijke huishouding, maakt niet dat de Svb de verklaringen van appellant en Y over de relevante feiten en omstandigheden niet mocht gebruiken voor de toepassing van de kostendelersnorm. In beide situaties zijn immers de concrete feiten en omstandigheden van het geval doorslaggevend. In hun verklaringen, die zij ook ter goedkeuring hebben ondertekend, zijn appellant en Y gedetailleerd ingegaan op de bestaande feitelijke woon- en leefsituatie op adres X. Bovendien komen de verklaringen van appellant en Y die zij tijdens het huisbezoek op 10 maart 2020 hebben afgelegd in belangrijke mate overeen met de verklaringen die zij op 15 april 2020 hebben afgelegd, bij gelegenheid van de hoorzitting in een andere procedure.
4.5.
Met de definiëring van het begrip ‘kosten delende medebewoner’ in artikel 19a, eerste lid, aanhef en onder b, van de PW heeft de wetgever bedoeld te regelen dat volledig zakelijke relaties, zoals (onder)huurderschap en kostgangerschap, voor toepassing van de kostendelersnorm buiten beschouwing worden gelaten. [1] Uit de door appellant en Y afgelegde verklaringen blijkt dat er voornamelijk door Y zorg is verleend, bijvoorbeeld door regelmatig voor appellant te koken en door het wassen van door hem gebruikt beddengoed. Dat sprake is van deze zorgelementen in de relatie tussen appellant en Y heeft appellant ter zitting bij de Raad ook erkend. Gelet hierop was in de relevante periode geen sprake van een volledig zakelijke relatie als hiervóór bedoeld.

Conclusie en gevolgen

4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd en het bestreden besluit blijft in stand.
5. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten. Ook krijgt hij het betaalde griffierecht niet terug.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J. Janssen, in tegenwoordigheid van Y.S.S. Fatni als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2023.
(getekend) J.J. Janssen
(getekend) Y.S.S. Fatni

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Participatiewet
Artikel 19a. Kostendelende medebewoner
1. In deze paragraaf wordt onder kostendelende medebewoner verstaan de persoon van 27 jaar of ouder die in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft en niet:
(…)
b. op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de belanghebbende, in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft;
(…)
Artikel 22a. Kostendelersnorm
1. Indien de belanghebbende van 21 jaar of ouder een of meer kostendelende medebewoners heeft, is de norm per kalendermaand voor de belanghebbende:
Hierbij staat:
- A voor het aantal kostendelende medebewoners plus de belanghebbende en zijn echtgenoot van 21 jaar of ouder indien hij gehuwd is; en
- B voor de norm, bedoeld in artikel:
a. 21, onderdeel b, indien de belanghebbende jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is;
b. 22, onderdeel c, indien de belanghebbende jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is en zijn echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;
c. 22, onderdeel b, indien de belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
(…)
Artikel 47a. Taak Sociale verzekeringsbank
1. De Sociale verzekeringsbank heeft tot taak het verlenen van algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen aan:
a. alleenstaanden en alleenstaande ouders die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt;
b. gehuwden, van wie beide echtgenoten de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt dan wel van wie één echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;
hier te lande die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
2. De artikelen 1 tot en met 6, hoofdstuk 2, met uitzondering van artikel 18, hoofdstuk 3, de paragrafen 5.1 en 5.2, hoofdstuk 6 en de artikelen 79, 80 en 81 zijn van toepassing op de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, door de Sociale verzekeringsbank, tenzij in deze paragraaf anders is bepaald.
Artikel 54. Onjuiste gegevens en onvoldoende medewerking
(…)
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
(…)

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 30 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:202.