ECLI:NL:CRVB:2023:1233
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ingangsdatum en omvang van maatwerkvoorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
In deze zaak gaat het om de ingangsdatum en de omvang van een maatwerkvoorziening voor begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Appellante, geboren in 1983, ontving eerder een maatwerkvoorziening voor begeleiding in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Het college van burgemeester en wethouders van Groningen had deze maatwerkvoorziening voor een beperkte periode verstrekt, omdat appellante weigerde mee te werken aan een medisch onderzoek. De rechtbank Noord-Nederland had eerder het beroep van appellante tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij recht heeft op een maatwerkvoorziening voor begeleiding van twaalf uur per week, in plaats van de zes uur per week die het college had vastgesteld. Appellante stelt dat zij meer tijd nodig heeft voor het filteren en verwerken van informatie en dat dit ook blijkt uit het advies van de gemeente-arts. Het college heeft in de verweerschriften bevestigd dat de eerdere uitspraken van de rechtbank voldoende onderbouwd zijn en dat de maatwerkvoorziening van zes uur per week gerechtvaardigd is.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraken van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen beslissen om de maatwerkvoorziening voor begeleiding per 2 april 2020 te verstrekken en dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat meer dan zes uur per week begeleiding nodig was. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.