ECLI:NL:CRVB:2023:1232
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling na ziekte
Op 28 juni 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die als schilder werkte, had zich op 16 oktober 2018 ziek gemeld na een verkeersongeval. Het Uwv had hem in eerste instantie ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend, maar beëindigde deze uitkering later omdat appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Tevens weigerde het Uwv appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat hij niet gedurende de vereiste wachttijd van 104 weken ziek was geweest.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond. Appellant stelde dat zijn lichamelijke en psychische klachten onvoldoende waren meegewogen. In hoger beroep herhaalde hij deze stelling, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellant. De Raad concludeerde dat appellant niet gedurende de vereiste periode arbeidsongeschikt was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De Raad benadrukte dat de verzekeringsartsen op basis van hun eigen oordeel mogen afgaan en dat er geen noodzaak was voor aanvullend medisch onderzoek. De conclusie was dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat de eerdere beslissing van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen terecht was.