ECLI:NL:CRVB:2023:1230

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
22/2014 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een terugvordering van een te veel betaalde toeslag door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op grond van de Toeslagenwet. Appellante had in eerste instantie een te veel ontvangen bedrag van € 25.427,72 bruto terug te vorderen, maar na bezwaar werd dit bedrag verlaagd naar € 5.505,02 bruto. Vervolgens heeft het Uwv op 17 januari 2023 een gewijzigde beslissing genomen, waarbij het terugvorderingsbedrag verder werd verlaagd naar € 1.385,47 bruto. Appellante heeft geen bezwaren geuit tegen deze wijziging en heeft aangegeven geen belang te hebben bij een beoordeling van het besluit van 12 juni 2021. Hierdoor heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van procesbelang. De Raad heeft het Uwv wel veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 2.929,50, en heeft bepaald dat het Uwv het griffierecht van € 188,- aan appellante vergoedt. De uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier.

Uitspraak

22/2014 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 mei 2022, 21/1277 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 juni 2023
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 24 juli 2020 heeft het Uwv de aan appellante te veel betaalde toeslag op grond van de Toeslagenwet als aanvulling op de aan appellante toegekende uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen over de periode van 6 april 2015 tot en met 31 juli 2020 ter hoogte van € 25.427,72 bruto van appellante teruggevorderd.
Met een besluit van 22 december 2020 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 juli 2020 gegrond verklaard en bepaald dat over de periode van juni 2019 tot en met 31 juli 2020 een bedrag van € 264,76 wordt teruggevorderd.
Met een besluit op bezwaar van 12 januari 2021 heeft het Uwv het besluit van 22 december 2020 herzien in die zin dat het terug te vorderen bedrag over de periode van juni 2019 tot en met 31 juli 2020 is gecorrigeerd naar € 5.505,02 bruto inclusief vakantiegeld.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. S. Ben Ahmed, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft op 17 januari 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het besluit van 12 januari 2021 is gewijzigd in die zin dat het recht op toeslag wordt herzien over de periode van 10 april 2020 tot en met 31 juli 2020 en het terugvorderingsbedrag is verlaagd van € 5.505,02 bruto naar € 1.385,47 bruto.
Appellante heeft een reactie gegeven op het gewijzigde besluit van 17 januari 2023.
De Raad heeft partijen laten weten dat hij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de Raad de zaak niet behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Het oordeel van de Raad

1. Het Uwv is met het gewijzigde besluit van 17 januari 2023, waarbij het terug te vorderen bedrag is verlaagd naar € 1.385,47 bruto, gedeeltelijk aan de bezwaren van appellante tegemoet gekomen. Appellante heeft te kennen gegeven tegen dit besluit geen bezwaren te hebben. Zij heeft dus geen belang bij een beoordeling van dit besluit. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wordt dit besluit dan ook niet in het geding betrokken..

Conclusie en gevolgen

2. Aangezien het Uwv het besluit van 12 juni 2021 heeft gewijzigd en appellante tegen die wijziging geen bezwaar heeft, heeft zij geen belang meer bij een oordeel over dat besluit. Het hoger beroep moet dus niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
3. Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.674,- in beroep (twee punten met wegingsfactor één voor het indienen van het beroepschrift en het bijwonen van de zitting) en op € 1.255,50 in hoger beroep (één punt met wegingsfactor één voor het indienen van het hogerberoepschrift en een half punt voor de reactie op het besluit van 17 januari 2023) voor verleende rechtsbijstand. De kosten die appellante heeft gemaakt in verband met het bezwaar zijn, zoals het Uwv in het besluit van 17 januari 2023 terecht te kennen heeft gegeven, al met het besluit van 12 januari 2021 vergoed.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.929,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 188,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2023.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) M.D.F. de Moor