In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, die sinds 29 juli 2014 uitvalt als gevolg van psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellante in 2016 in aanmerking gebracht voor een WGA-uitkering met een arbeidsongeschiktheid van 100%. Echter, na een herbeoordeling in 2020 werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 53,01%, en later op 55,40% na bezwaar. Appellante was het niet eens met deze besluiten en heeft hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld, waaronder de stelling dat haar psychische problematiek onvoldoende is onderkend. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met de beperkingen van appellante. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de geselecteerde functies passend waren en dat er geen reden was om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen. De Raad bevestigde deze oordelen en oordeelde dat appellante niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, waardoor de beoordeling van de duurzaamheid van de beperkingen niet aan de orde was.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. Er zijn geen proceskosten toegewezen, aangezien er geen aanleiding voor veroordeling in de proceskosten is.