ECLI:NL:CRVB:2023:1225
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering op basis van medisch onderzoek en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die als timmerman werkte, meldde zich ziek vanwege arm- en rugklachten. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts werd vastgesteld dat hij met inachtneming van zijn beperkingen belastbaar was, maar dat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Het Uwv weigerde daarom de WIA-uitkering. Appellant ging in bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsartsen hebben appellant zowel psychisch als lichamelijk onderzocht en de relevante medische informatie is betrokken bij de beoordeling. Appellant voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn rugklachten, maar de Raad concludeert dat de FML correct is opgesteld en dat er geen reden is om te twijfelen aan de belastbaarheid die door de verzekeringsartsen is vastgesteld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv terecht heeft geweigerd de WIA-uitkering toe te kennen, omdat appellant niet voldoet aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid zoals vastgelegd in de Wet WIA.