ECLI:NL:CRVB:2023:1220

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
22/524 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan appellant, die zich ziek had gemeld wegens een legionella-pneumonie. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 70,19%, wat appellant betwistte. De rechtbank Arnhem had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellant stelde dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen, waaronder concentratieproblemen en een verdergaande urenbeperking. Het Uwv verdedigde zijn standpunt met rapporten van verzekeringsartsen die de medische situatie van appellant hadden beoordeeld.

De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de rapporten van de artsen voldoende onderbouwd waren. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de vastgestelde beperkingen adequaat waren en dat er geen aanleiding was voor een verdergaande urenbeperking. De Raad bevestigde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, passend waren voor appellant en dat het verlies aan verdiencapaciteit op basis van deze functies 70,19% bedroeg. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

22.524 WIA

Datum uitspraak: 28 juni 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
13 januari 2022, 21/2761 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], België (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Boon, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 17 mei 2023. Voor appellant is mr. Boon verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als projectmanager voor 11,95 uur per week. Op 1 november 2018 heeft appellant zich ziekgemeld wegens een legionella-pneumonie met infiltraten beiderzijds. Het Uwv heeft appellant met ingang van 31 januari 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Deze uitkering is na een eerstejaars
ZW-beoordeling (EZWb) ongewijzigd voortgezet.
1.2.
In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een voor het Uwv werkzame arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 september 2020. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 70,19%. Bij besluit van 25 september 2020 heeft het Uwv appellant met ingang van 29 oktober 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 21 april 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 19 maart 2021 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag en een rapport van 20 april 2021 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de rapporten van de artsen van het Uwv op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. De artsen van het Uwv hebben de beschikbare medische informatie betrokken bij hun beoordeling. De rapporten van de artsen van het Uwv zijn verder inhoudelijk inzichtelijk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in de rapporten van 19 maart 2021 en 12 november 2021 gemotiveerd ingegaan op alle door appellant naar voren gebrachte beroepsgronden en heeft toegelicht waarom de voor appellant vastgestelde beperkingen adequaat zijn. In het rapport van 12 november 2021 is de verzekeringsarts bezwaar en beroep nadrukkelijk ingegaan op de medische informatie waarvan appellant gesteld heeft dat deze niet eerder is betrokken bij de beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht waarom er vanuit verzekeringsgeneeskundig perspectief voldoende medische informatie voorhanden is om tot een vaststelling van de belastbaarheid van appellant te komen en waarom nader onderzoek op de door appellant gewenste punten niet nodig wordt geacht. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor het standpunt van appellant dat er reden is voor een verdergaande urenbeperking. De rechtbank heeft verder geen aanleiding gezien voor het inschakelen van een onafhankelijk deskundige, zoals door appellant is verzocht. De rechtbank heeft appellant gevolgd in zijn standpunt dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functie van telefonist/receptionist niet passend is voor appellant. Naar het oordeel van de rechtbank resteren er voldoende functies die de belastbaarheid van appellant niet overschrijden. Het arbeidsongeschiktheidspercentage blijft op grond van deze gewijzigde schatting ongewijzigd 70,19%.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en dat hij derhalve recht heeft op een IVA-uitkering. Het Uwv heeft onvoldoende beperkingen vastgesteld. Appellant acht zich ook beperkt ten aanzien van concentratie, vasthouden van de aandacht, herinneren en dwingend werktempo. Verdergaande beperkingen zijn aan de orde ten aanzien van hoog handelingstempo, persoonlijk risico in al zijn aspecten, frequent buigen tijdens het werk (minder keren mogelijk), duwen en trekken (slechts eenmalig mogelijk), tillen of dragen (appellant kan slechts zeer kort vijf kilogram tillen of dragen) en lopen tijdens het werk. Appellant acht zich verder niet in staat om twee uur aaneengesloten te werken en stelt zich op het standpunt dat een verdergaande urenbeperking aan de orde is dan zes uur per dag. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellante verwezen naar een rapport van 8 september 2022 van een longgeneeskundige expertise door longarts
dr. J.P. Janssen, een attest van erkenning van handicap van 18 mei 2022 uit België en informatie uit 2023 van zijn neuroloog. Appellant heeft verzocht om benoeming van een onafhankelijk deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 februari 2023 aangevoerd dat de ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft het ingenomen standpunt te wijzigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 29 oktober 2020 heeft vastgesteld op 70,19%.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn voor een belangrijk deel een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep getrokken conclusies. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant voldoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
De door appellant in hoger beroep overgelegde medische stukken en wat appellant daarover heeft verklaard, maken de beoordeling niet anders. Appellant heeft over de longgeneeskundige expertise aangevoerd dat de longarts een verband legt tussen de door appellant ervaren beperkingen in zijn concentratievermogen en de infectie
(legionella-pneumonie) die appellant heeft doorgemaakt. Uit de stukken van de neuroloog uit 2023 blijkt volgens appellant dat de neuroloog zich op het standpunt stelt dat appellant sinds zijn infectie in 2019 milde cognitieve klachten heeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op deze stukken in een rapport van 20 februari 2023 uiteengezet dat de ingebrachte stukken geen aanleiding geven het medisch standpunt te wijzigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daartoe overwogen dat het medisch beeld zoals beschreven door de longarts en neuroloog aansluit bij de medische problematiek die door de artsen van het Uwv is beoordeeld. De artsen hebben bij hun beoordeling betrokken dat bij appellant op de datum in geding sprake was van COPD, emfyseem en dat appellant concentratiezwakte ervaarde. Hiervoor zijn beperkingen vastgesteld in de FML van 23 september 2020. Gezien de concreet opgegeven problemen (niet meer kunnen winnen van schaakcomputer) heeft de voor het Uwv werkzame arts wel aangenomen dat appellant nog ruim binnen de norm zoals geldt voor het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) functioneerde en de FML-norm haalbaar was. Dit wordt naar de mening van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigd door de ingebrachte informatie van de neurologen, waarin gesproken wordt over relatief milde problematiek. Hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de Raad inzichtelijk gemotiveerd waarom de in hoger beroep ingebrachte stukken geen aanleiding geven appellant meer beperkt te achten. Voor benoeming van een deskundige, zoals ter zitting verzocht door appellant, bestaat daarom geen aanleiding.
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat de functies schadecorrespondent (SBC-code 516080), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) of assistent consultatiebureau (SBC-code 372091) in medisch opzicht passend zijn voor appellant. Het verlies aan verdiencapaciteit bedraagt op basis van deze functies 70,19%.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2023.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) I. Gök