ECLI:NL:CRVB:2023:1211

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
22/635 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant op basis van medisch onderzoek en functieselectie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv over zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant, die zich op 21 juli 2015 ziek meldde na een bedrijfsongeval, had eerder een WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv had zijn arbeidsongeschiktheid per 18 juli 2019 vastgesteld op 75,94%. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep juist waren.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant in hoger beroep herhaald, maar oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML correct had opgesteld en dat de urenbeperking van zes uur per dag en dertig uur per week adequaat was. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 28 juni 2023.

Uitspraak

22/635 WIA
Datum uitspraak: 28 juni 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 januari 2022, 21/1540 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Wernik, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wernik. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als operator voor 33,47 uur per week. Op
21 juli 2015 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten na een bedrijfsongeval. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv bij besluit van
11 juli 2017 aan appellant met ingang van 18 juli 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100% en het einde van de loongerelateerde uitkering op 17 juli 2019. Het Uwv heeft het tegen dit besluit door appellant gemaakte bezwaar bij beslissing op bezwaar van 23 november 2017 ongegrond verklaard. Bij besluit van 2 mei 2019 (primair besluit 1) heeft het Uwv aan appellant met ingang van 18 juli 2019 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Aan dit besluit is geen verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek ten grondslag gelegd.
1.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen primair besluit 1. In bezwaar heeft appellant op
4 september 2019 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 september 2019 (geldig vanaf 2 mei 2019). Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk en hij heeft ook niet voldoende passende functies voor appellant kunnen selecteren. Bij besluit van 20 september 2019 (primair besluit 2) heeft het Uwv beslist dat de WIA-uitkering van appellant per 18 juli 2019 niet wijzigt.
1.3.
In verband met het bezwaar van appellant tegen primair besluit 2 heeft appellant op
6 januari 2020 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze arts heeft aanleiding gezien om een psychiatrische expertise en een neurologische expertise in het kader van een gerechtelijke procedure naar aanleiding van het bedrijfsongeval af te wachten voordat hij rapport zal uitbrengen. Op 4 mei 2020 is een psychiatrische expertise uitgebracht en op 29 juli 2020 een neurologische expertise.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 5 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen primaire besluiten 1 en 2 gegrond verklaard, deze besluiten herroepen en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 18 juli 2019 op 75,94% vastgesteld. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 november 2020 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 14 december 2020 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van de expertiserapporten aanleiding gezien de FML van 4 september 2019 aan te passen door beperkingen toe te voegen op de beoordelingsitems concentreren, verhoogd persoonlijk risico en de beoordelingsitems nekbelasting en boven schouderhoogte actief zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts aanleiding gezien de beperkingen op de beoordelingsitems solitair werk te verwijderen, en de beperkingen bij emotionele problemen van anderen hanteren en bij conflicthantering af te zwakken. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep met name op basis van de psychiatrische expertise aanleiding gezien om het aantal uren dat appellant geacht wordt te kunnen werken te verruimen tot zes uur per dag en dertig uur per week. De gewijzigde belastbaarheid van appellant per 18 juli 2019 is vastgelegd in een FML van 23 november 2020 (geldig vanaf 18 juli 2019). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van deze FML geconcludeerd dat appellant niet volledig arbeidsongeschikt is. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 75,94%.
1.5.
In een rapport van 2 februari 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de stelling van appellant dat ten onrechte geen beoordeling van de duurzaamheid van zijn beperkingen heeft plaatsgevonden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd waarom hij de conclusie van de verzekeringsarts dat geen sprake is van de situatie van geen benutbare mogelijkheden heeft onderschreven. Volgens hem heeft de verzekeringsarts terecht een FML opgesteld. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank deugdelijk gemotiveerd waarom appellant niet volledig arbeidsongeschikt is en dat hij aan beoordeling van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid niet toekomt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom hij de door de verzekeringsarts vastgestelde urenbeperking tot twee uur per dag en tien uur per week heeft gewijzigd in zes uur per dag en tien uur per week. De rechtbank heeft daarbij van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de psychiatrische expertise en de neurologische expertise kenbaar in de beoordeling heeft betrokken. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen, heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies voor appellant niet geschikt zijn.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij zichzelf volledig en duurzaam arbeidsongeschikt acht en dat aan hem een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA moet worden toegekend. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn conclusie gevolgd dat een urenbeperking tot zes uur per dag en dertig uur per week in zijn situatie volstaat. Appellant heeft daartoe aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de passage in de psychiatrische expertise van 4 mei 2020 over de benodigde recuperatietijd onjuist heeft uitgelegd. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant informatie van een GZ-psycholoog en een psychiaterpsychotherapeut van 7 november 2022 en informatie van een neuroloog van 13 december 2021 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en medisch objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA met ingang van 18 juli 2019 terecht heeft vastgesteld op 75,94%. Uit wat appellant ter zitting heeft aangevoerd, blijkt dat in hoger beroep wat betreft de FML met name in geschil is of de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden gevolgd in zijn conclusie dat op basis van de psychiatrische expertise van 4 mei 2020 een urenbeperking van zes uur per dag en dertig uur per week volstaat.
4.3.
De Raad beantwoordt deze vragen bevestigend. De gronden die appellant in hoger beroep heeft gehandhaafd komen grotendeels overeen met de gronden in beroep. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Hier wordt het volgende aan toegevoegd.
4.4.
In het rapport van 23 november 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de passage over de recuperatietijd uit de psychiatrische expertise weergegeven:
“De aannemelijke problemen met slapen en vermoeidheid brengen verder met zich mee dat onregelmatige werktijden of het werken in avond en nacht niet mogelijk zijn, en dat hij bij eventueel passend werk een extra recuperatietijd nodig heeft van ongeveer een uur in de ochtend en een uur in de middag. Dit betekent dat hij bij een gebruikelijke werkduur van acht uren per dag twee uren extra moet kunnen rusten”. De Raad is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van deze passage terecht heeft geconcludeerd dat de door de verzekeringsarts gehanteerde urenbeperking tot twee uur per dag en tien uur per week kan worden gewijzigd in een beperking tot zes uur per dag en dertig uur per week. Wat appellant ter zitting heeft aangevoerd en de door hem overgelegde medische stukken, leiden niet tot een andere conclusie over de urenbeperking. Deze stukken bevatten geen concrete aanknopingspunten voor de vaststelling van de belastbaarheid van appellant in uren. Verder zien deze stukken op de medische situatie van appellant ver na 18 juli 2019 (de datum in geding). De rechtbank wordt gelet op het voorgaande gevolgd in het oordeel dat de functionele mogelijkheden van appellant juist zijn vastgesteld.
4.5.
De rechtbank wordt verder gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.6.
Uit wat in 4.3 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van N. Zwijnenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2023.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) N. Zwijnenberg