ECLI:NL:CRVB:2023:121

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
22 / 1443 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroepschrift wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die haar beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Svb had op 23 november 2020 een besluit genomen waarin de aanvraag van appellante voor kinderbijslag werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het beroepschrift van appellante, dat op 6 januari 2021 was verzonden, niet tijdig was ingediend, aangezien de beroepstermijn op 4 januari 2021 eindigde. Appellante stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat zij en haar dochter door coronamaatregelen in quarantaine zaten en zij niemand kende die het beroepschrift voor haar kon indienen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij gedurende de hele beroepstermijn niet in staat was om een beroepschrift in te dienen. De Raad oordeelde dat de gronden die appellante in hoger beroep aanvoerde, een herhaling waren van wat zij eerder had aangevoerd en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 januari 2023.

Uitspraak

22.1443 AKW

Datum uitspraak: 19 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 4 april 2022, 21/56 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door P. Hoogeveen als tolk. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans.

OVERWEGINGEN

1. Appellante heeft op 29 januari 2020 kinderbijslag aangevraagd voor haar twee kinderen. Bij besluit van 21 oktober 2020 heeft de Svb de aanvraag afgewezen. Bij besluit van 23 november 2020 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen dat besluit ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de Svb het bestreden besluit bekend heeft gemaakt op 23 november 2020 en dat de beroepstermijn op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) eindigde op 4 januari 2021. Appellante heeft het beroepschrift op 6 januari 2021 per aangetekende post aan de rechtbank verzonden. Het beroepschrift is op 7 januari 2021 ontvangen. Het beroepschrift is daarom niet tijdig ingediend. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat er in haar omgeving helemaal niemand was die voor haar tijdig het beroepschrift kon versturen. De enkele stelling, zonder nadere toelichting of onderbouwing, acht de rechtbank niet zonder meer aannemelijk. Bovendien had appellante zo nodig rechtskundige bijstand kunnen zoeken zodat er tijdig, zo nodig op nader aan te voeren gronden, beroep kon worden ingediend.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank haar beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Er is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Zij heeft aangevoerd dat zij en haar dochter door de destijds strenge coronamaatregelen in quarantaine zaten en dat zij niemand kende om voor haar het beroepschrift op de post te doen. Volgens appellante heeft de rechtbank ten onrechte niet meegewogen dat appellante geen informatie heeft gekregen over rechtsbijstand en geen Nederlands spreekt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De Raad kan zich volledig vinden in het oordeel van de rechtbank over deze beroepsgronden en de overwegingen waarop de rechtbank dit oordeel heeft gebaseerd en neemt die overwegingen over. In aanvulling hierop overweegt de Raad dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij gedurende de hele beroepstermijn niet in staat is geweest om, al dan niet met hulp van derden, een (voorlopig) beroepschrift in te dienen tegen het bestreden besluit. Ook een slechte beheersing van de Nederlandse taal vormt onvoldoende grond om te oordelen dat appellante niet in verzuim is geweest. Verwezen wordt naar de uitspraak van 2 juni 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1158.
4.3.
Uit wat in 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2023.
(getekend) M. Wolfrat
(getekend) R. van Doorn