ECLI:NL:CRVB:2023:121
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroepschrift wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die haar beroep tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Svb had op 23 november 2020 een besluit genomen waarin de aanvraag van appellante voor kinderbijslag werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het beroepschrift van appellante, dat op 6 januari 2021 was verzonden, niet tijdig was ingediend, aangezien de beroepstermijn op 4 januari 2021 eindigde. Appellante stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat zij en haar dochter door coronamaatregelen in quarantaine zaten en zij niemand kende die het beroepschrift voor haar kon indienen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij gedurende de hele beroepstermijn niet in staat was om een beroepschrift in te dienen. De Raad oordeelde dat de gronden die appellante in hoger beroep aanvoerde, een herhaling waren van wat zij eerder had aangevoerd en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd gedaan door M. Wolfrat, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 januari 2023.