ECLI:NL:CRVB:2020:1158
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen intrekking bijstandsverlening op basis van niet-gemelde werkzaamheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante, die bijstand ontving op basis van de Participatiewet, had geen melding gemaakt van haar werkzaamheden als kapster bij de haarsalon van haar zoon. Het college van burgemeester en wethouders van Huizen blokkeerde de bijstandsuitkering en introk deze later, omdat appellante in strijd met haar inlichtingenverplichting had gehandeld. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij werd overwogen dat de beperkte beheersing van de Nederlandse taal van appellante geen verschoonbaarheid voor de termijnoverschrijding opleverde. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Raad benadrukte dat appellante zelf verantwoordelijk was voor het inschakelen van juridische hulp en dat haar werkzaamheden op geld waardeerbaar waren, wat van belang was voor het recht op bijstand. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.