ECLI:NL:CRVB:2023:1209

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
22/2477 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die zich had ziekgemeld met psychische en lichamelijke klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag, omdat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

De appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn beperkingen waren onderschat en dat het onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. Hij stelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen had aangenomen, wat volgens hem aanleiding gaf voor de benoeming van een onafhankelijke deskundige. De rechtbank had echter geoordeeld dat de medische beoordeling zorgvuldig was en dat er geen reden was om aan de uitkomst van het medisch onderzoek te twijfelen. De rechtbank had ook vastgesteld dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor de appellant.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat het Uwv terecht had vastgesteld dat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De Raad heeft het hoger beroep van de appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 28 juni 2023.

Uitspraak

22.2477 WIA

Datum uitspraak: 28 juni 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 4 juli 2022, 20/4636 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. V.Y. Jokhan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Jokhan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als heftruckchauffeur voor 32 uur per week. Op 9 oktober 2017 heeft appellant zich ziekgemeld met psychische en lichamelijke klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts in dienst van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 oktober 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 7 november 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 7 oktober 2019 een
WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 13 juli 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 12 juni 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 9 juli 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien de belastbaarheid van appellant op enkele aspecten aan te vullen en heeft een FML van 12 juni 2020 opgesteld. Met inachtneming van deze gewijzigde belastbaarheid heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% blijft.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft toegelicht dat wegens de zorgvuldig geachte primaire medische beoordeling geen medische noodzaak werd gezien om appellant voor een fysieke beoordeling op te roepen. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat in de bezwaarfase informatie bij de huisarts is opgevraagd en verkregen. Aan de hand van deze gegevens, de primair medische beoordeling en de eigen bevindingen in bezwaar kon volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep een voldoende zorgvuldig beeld van de medische situatie van appellant per datum in geding worden verkregen. Deze informatie gaf geen aanleiding om uit te gaan van sterkere fysieke beperkingen dan waarmee bij het primaire oordeel reeds rekening is gehouden. Ten aanzien van de psychische problematiek werden in bezwaar enkele aanvullende beperkingen aan de orde geacht op basis van de verkregen medische informatie. Naar het oordeel van de rechtbank valt dan ook niet in te zien wat een spreekuurcontact daar nog aan zou kunnen toevoegen. Het protocol whiplash is volgens de rechtbank een hulpmiddel bij het medisch onderzoek. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep daar niet expliciet naar heeft verwezen doet er volgens de rechtbank niet aan af dat het verrichte medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Appellant heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om medische informatie in te dienen die naar zijn aard geschikt is om twijfel te zaaien aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsartsen. Nu van ongelijkheid in procespositie geen sprake is, ziet de rechtbank geen aanleiding om een deskundige te benoemen. Volgens de rechtbank bestaat voorts geen aanleiding voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat. De primaire arts heeft de klachten van appellant geduid als een whiplash associated disorder graad 2, waarbij geen objectiveerbare afwijkingen aanwezig zijn, maar wel klachten over pijn, stijfheid en gevoeligheid in de nek. Er zijn volgens de primaire arts geen redenen waarom appellant niet in staat zou zijn tot een gezond bewegingspatroon. De fysiotherapeut heeft een passieve coping, een beperkt inzicht in de klachten en belastbaarheid en het belang van bewegen beschreven. Appellant is daarom beperkt geacht voor fysiek zware werkzaamheden. Wegens de psychische klachten is appellant aangewezen op werkzaamheden zonder frequente deadlines/productiepieken, frequente conflicten of leidinggevende aspecten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van de aanwezige medische informatie inzichtelijk uiteengezet dat daaruit geen verdere objectieve medische oorzaak kan worden vastgesteld voor de aanhoudende klachten. De klachten moeten volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep met name verklaard worden vanuit de psychische problematiek. Daarom heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen opgenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren. De arbeidsdeskundige van het Uwv en de arbeidsdeskundige van de werkgever hebben genoteerd dat appellant een handelsopleiding heeft gevolgd. Het Uwv heeft daar volgens de rechtbank dan ook van mogen uitgaan. Dat sprake zou zijn van een taalbarrière heeft de rechtbank niet gevolgd omdat appellant zelf te kennen heeft gegeven dat hij het Nederlands goed beheerst en hij jarenlang een functie binnen een bedrijf heeft uitgeoefend. Tot slot heeft de arbeidsdeskundige bij elke signalering gemotiveerd te kennen gegeven waarom de belastbaarheid niet wordt overschreden. De aan appellant voorgehouden functies vallen volgens de rechtbank dan ook binnen de door de FML beschreven belastbaarheid.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat. Omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen heeft aangenomen had het volgens appellant op de weg van de rechtbank gelegen om een onafhankelijk deskundige te benoemen. Daarbij heeft appellant ook gewezen op de vele medische informatie die in het dossier aanwezig is. Onder verwijzing naar rechtspraak van de Raad heeft appellant tevens aangevoerd dat het onderzoek niet zorgvuldig is geweest omdat appellant is gezien door een arts niet zijnde verzekeringsarts en in bezwaar slechts een telefonische hoorzitting heeft plaatsgevonden. Omdat de FML volgens appellant onjuist is opgesteld, zijn de geduide functies niet passend. Ook betwist appellant wat door de rechtbank is overwogen met betrekking tot het opleidingsniveau en de taalbarrière. Volgens appellant had de rechtbank met name het rapport van 24 mei 2019 van Elabo buiten beschouwing moeten laten omdat het Uwv dit rapport te laat heeft ingediend.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 7 oktober 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden die hij bij de rechtbank heeft ingediend. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het onderzoek onzorgvuldig is of dat het Uwv de beperkingen van appellant heeft onderschat. De overwegingen die de rechtbank hieraan ten grondslag heeft gelegd, worden geheel onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Het standpunt van appellant in hoger beroep dat zijn beperkingen door het Uwv zijn onderschat heeft hij niet met nadere medische informatie onderbouwd. Dit standpunt vindt ook geen bevestiging in de in het dossier aanwezige en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk bij de beoordeling betrokken medische informatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 5 april 2022 uitgebreid gemotiveerd dat aan de hand van de gegevens van de huisarts met de bijlages van behandelaars, de primair medische beoordeling en de eigen bevindingen een voldoende zorgvuldig beeld van de medische situatie van appellant kon worden verkregen. Onder deze omstandigheden wordt niet ingezien wat een fysiek spreekuurcontact door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de beoordeling had kunnen toevoegen. Met de rechtbank wordt niet getwijfeld aan de uitkomst van het medisch onderzoek. Het verzoek om een onafhankelijk deskundige te benoemen wordt dan ook afgewezen. Dat de rechtbank het rapport van Elabo buiten beschouwing had moeten laten, wordt niet gevolgd. Dit rapport, dat dateert van mei 2019 en al bekend was bij appellant, is door het Uwv ingebracht ter onderbouwing van de reactie op de kort voor de zitting bij de rechtbank door appellant aangevoerde aanvullende gronden
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn en dat voldoende is gemotiveerd dat appellant voldoet aan de taaleis en het opleidingsniveau.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2023.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) S. Pouw