ECLI:NL:CRVB:2023:1175

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
22 / 1895 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens gebrek aan procesbelang na overlijden appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2023 uitspraak gedaan over het beroep van de erven van een appellante tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad. De gemachtigde van appellante had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 9 mei 2022, maar het griffierecht van € 50,- was niet tijdig betaald. De Raad heeft de gemachtigde herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, maar de betaling is uitgebleven.

Tijdens de procedure is bovendien gebleken dat appellante op 8 augustus 2022 is overleden. De Raad heeft de gemachtigde gevraagd om te bevestigen of de procedure wordt voortgezet en wie als vertegenwoordiger van appellante optreedt, maar hierop is geen reactie ontvangen. Ook een tweede verzoek om binnen vier weken te reageren is ongebruikt verstreken.

De Raad heeft geconcludeerd dat er geen procesbelang is bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, aangezien de eventuele erven kennelijk geen belang hebben bij het voortzetten van de procedure. Daarom heeft de Raad het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, zonder verder onderzoek te doen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen zes weken na verzending van het afschrift.

Uitspraak

Datum uitspraak: 22 juni 2023
22/1895 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het geding tussen:
Partijen:
de erven [appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)

PROCESVERLOOP

Gemachtigde van appellante, [gemachtigde] , heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 mei 2022, kenmerk BZ01 WUB 145578.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven.
Bij brief van 18 juni 2022 is gemachtigde van appellante erop gewezen dat een griffierecht van € 50,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 19 juli 2022 is gemachtigde van appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Verweerder heeft ten tijde van de nog lopende procedure aan de Raad kenbaar gemaakt dat appellante op 8 augustus 2022 is overleden. Bij brief van 1 september 2022 is aan gemachtigde van appellante gevraagd om te laten weten of de procedure wordt voortgezet en wie als vertegenwoordiger van appellante optreedt. Hierop is niet gereageerd.
Op 3 oktober 2022 heeft de Raad daarom een aangetekende brief naar gemachtigde van appellante gestuurd met daarin het verzoek om binnen vier weken te reageren. Daarbij is medegedeeld dat als een reactie uitblijft er rekening mee moet worden gehouden dat het beroep niet inhoudelijk zal worden behandeld.
Ook deze gestelde termijn is ongebruikt verstreken.
De Raad is van oordeel dat niet is gebleken van een procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van het onderhavige beroep. De eventuele erven hebben blijkbaar geen belang bij of geen belangstelling voor het voorzetten van de procedure. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door Y. Sneevliet, in tegenwoordigheid van D. van der Boom als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2023.
(getekend) Y. Sneevliet
(getekend) D. van der Boom
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.