ECLI:NL:CRVB:2023:1171

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2023
Publicatiedatum
23 juni 2023
Zaaknummer
22 / 2376 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen uitkeringsspecificatie en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2023, wordt de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van verzoeker tegen de uitkeringsspecificatie van mei 2021 beoordeeld. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de inhouding van de bestuursrechtelijke premie op zijn bijstandsuitkering, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van verzoeker ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. Verzoeker stelde dat de inhouding van de premie al sinds 1998 plaatsvond en dat hij niet begrijpt hoe er een schuld aan de zorgverzekeraar kon zijn ontstaan. Hij voerde aan dat het college geen gevolg had gegeven aan eerdere uitspraken van de voorzieningenrechter die aangaven dat er een oplossing moest komen voor zijn situatie.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitkeringsspecificatie van mei 2021 geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er geen nieuwe elementen in de salarisspecificatie naar voren kwamen ten opzichte van eerdere specificaties. Dit betekent dat er geen bezwaar kon worden gemaakt tegen deze specificatie. De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om in te grijpen. De voorzieningenrechter benadrukte dat er in eerdere procedures al aandacht was gevraagd voor een oplossing van de langdurige situatie van verzoeker, maar dat er nog steeds onduidelijkheid bestond over de schuld aan de zorgverzekeraar. De voorzieningenrechter moedigde partijen aan om tot een oplossing te komen, maar concludeerde dat er geen reden was voor een voorlopige voorziening.

Uitspraak

22/2376 PW, 23/1113 PW-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 juni 2022, 21/4887 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb van 5 april 2023
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Uitspraak: 12 juni 2023
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de uitkeringsspecificatie van mei 2021. Het college heeft met een besluit van 20 oktober 2021 (bestreden besluit) dit bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft met de uitspraak van 8 juni 2022 het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en dat besluit in stand gelaten.
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen die uitspraak en op 5 april 2023 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2023. Beide partijen zijn opgeroepen te verschijnen. Verzoeker is verschenen. Het college heeft zich, na bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter of het college het bezwaar van verzoeker tegen de uitkeringsspecificatie van mei 2021 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het college heeft gesteld dat de uitkeringsspecificatie niet kan worden aangemerkt als een besluit gericht op rechtsgevolg. Dit betekent dat daartegen geen bezwaar kan worden gemaakt. De rechtbank is het hier mee eens. Ook de voorzieningenrechter is van oordeel dat tegen de uitkeringsspecificatie van mei 2021 geen bezwaar kan worden gemaakt. De voorzieningenrechter komt daarom tot een bevestiging van de aangevallen uitspraak. Gelet daarop is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

De standpunten van partijen

Het standpunt van verzoeker
1. Verzoeker heeft zich, zoals ter zitting nader toegelicht, op het standpunt gesteld dat de premie voor de zorgverzekering al vanaf 1998 op zijn bijstandsuitkering wordt ingehouden. Hij begrijpt niet hoe er een schuld aan de zorgverzekeraar kan zijn ontstaan. Hij vindt dat er ten onrechte beslag wordt gelegd op zijn bijstandsuitkering en dat hij als gevolg daarvan al jarenlang beschikt over te weinig inkomen. Verder heeft hij gesteld dat het college geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Raad van 13 juli 2021. [1] In deze uitspraak heeft de voorzieningenrechter vermeld dat is gebleken dat verzoeker hulp nodig heeft om uit de al jaren voortdurende situatie van de inhouding van de bestuursrechtelijke premie te komen en dat het wenselijk is dat partijen alsnog tot een gesprek komen en proberen een oplossing te vinden voor de gerezen problematiek. Verzoeker heeft gesteld dat het college daar geen gevolg aan heeft gegeven. Het college heeft verzoeker weliswaar uitgenodigd voor een gesprek, maar daarna heeft het college de gemaakte afspraak geannuleerd. Daarna heeft verzoeker niets meer gehoord van het college. Hij wil nog steeds graag tot een oplossing komen.
Het standpunt van het college
2. Het college heeft in een brief van 2 juni 2023 meegedeeld dat verzoeker het aanbod is gedaan om door middel van het verstrekken van leenbijstand te komen tot aflossing van de schuld bij de zorgverzekeraar. Hoewel verzoeker tot op de dag vandaag nog geen gebruik heeft willen maken van dit aanbod, staat die mogelijkheid nog steeds open.

Het oordeel van de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter beoordeelt of een spoedeisend belang het treffen van een voorlopige voorziening nodig maakt en ook of hij meteen al een oordeel kan geven over de hoofdzaak. Dit wordt hierna toegelicht.
3.1.
Als hoger beroep is ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopig voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [2]
3.2.
De voorzieningenrechter kan, als hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, ook onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. [3]
3.3.
In dit geval acht de voorzieningenrechter een actueel spoedeisend belang aanwezig en zal hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Beoordeling van de hoofdzaak (22/2376 PW)
4. In de hoofdzaak beoordeelt de voorzieningenrechter of de rechtbank terecht de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de uitkeringsspecificatie van mei 2021 in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die verzoeker heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De voorzieningenrechter komt het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Wat moet worden beoordeeld is of de salarisspecificatie van mei 2021 een besluit is, zoals bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
4.3.
In artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:1 van de Awb, is bepaald dat tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld bij de bestuursrechter. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
4.4.
Aan elke betaling van de bijstandsuitkering ligt een besluit tot die betaling ten grondslag. Wanneer een daartoe strekkend besluit ontbreekt, kan dit besluit zichtbaar worden in de uitkeringsspecificatie. Daartegen kan dan bezwaar worden gemaakt. Als er in de periodieke betaling geen verandering optreedt, kan de grondslag van de betaling niet bij elke betaling opnieuw aan de orde worden gesteld. Dan is in het algemeen alleen sprake van een herhaling van een eerder genomen beslissing. Zo’n herhaling is niet gericht op rechtsgevolg en kan om die reden niet worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. [4] Anders gezegd: alleen als in een uitkeringsspecificatie een ander bedrag staat dan in de vorige uitkeringsspecificatie, is bezwaar mogelijk.
4.5.
Op de uitkering van verzoeker wordt al jarenlang een bedrag aan bestuursrechtelijke premie ingehouden en overgemaakt aan het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK stelt ieder jaar de hoogte van de bestuursrechtelijke premie vast. In december 2020 heeft het CAK verzoeker schriftelijk op de hoogte gesteld van een verhoging van het premiebedrag per 1 januari 2021 te weten van € 141,50 naar € 147,80 per maand. Deze inhouding is te zien op de uitkeringsspecificaties vanaf januari 2021. Vanaf dat moment wordt € 147,80 per maand ingehouden op de uitkering van verzoeker.
4.6.
De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de uitkeringsspecificaties over de maanden januari tot en met mei 2021 volgt dat de inhouding in verband met de bestuursrechtelijke premie in deze maanden gelijk is. In de salarisspecificatie van mei 2021 komen dus geen nieuwe elementen tot uiting ten opzichte van de voorgaande salarisspecificaties. Daarom is de salarisspecificatie van mei 2021 geen besluit zoals bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat tegen deze uitkeringsspecificatie geen bezwaar kon worden gemaakt en dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.7.
De conclusie is dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt dan ook bevestigd.
4.8.
De voorzieningenrechter constateert dat in verschillende procedures de rechters hebben aangestuurd op een oplossing om deze jarenlang bestaande situatie te beëindigen, waarin op verzoekers bijstandsuitkering een bedrag voor de betaling van een bestuursrechtelijke premie wordt ingehouden. Op de zitting heeft verzoeker nogmaals uitgelegd dat het er voor hem in de kern om gaat dat hij niet een schuld bij de zorgverzekeraar kan hebben opgebouwd. In zijn stellige overtuiging is vanaf de aanvang van zijn bijstandsuitkering in 1998 maandelijks een bedrag ingehouden geweest ten behoeve van zijn zorgverzekering. Het is (dan ook) voor hem niet begrijpelijk hoe een schuld kan zijn opgebouwd met de zorgverzekeraar. Als daarover geen duidelijkheid is, is het voor hem niet mogelijk om mee te denken in de door het college geboden optie van leenbijstand om een schuld met de zorgverzekeraar te betalen. De voorzieningenrechter geeft partijen in overweging om eerst hierover duidelijkheid te hebben om daarna te komen tot een hopelijk bevredigende oplossing van dit jarenlang slepende conflict tussen hen.
Voorlopige voorziening (22/1113 PW-VV)
5. Gelet op het voorgaande is er geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe zal daarom worden afgewezen.
Proceskostenvergoeding
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding. Verzoeker krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van L.G. Cornelissen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2023.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) L.G. Cornelissen

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb
Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 7:1, eerste lid, van de Awb
Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, tenzij:
a. het besluit in bezwaar of in administratief beroep is genomen,
b. het besluit aan goedkeuring is onderworpen,
c. het besluit een goedkeuring of een weigering daarvan inhoudt,
d. het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4,
e. het besluit is genomen op basis van een uitspraak waarin de bestuursrechter met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onderdeel a, heeft bepaald dat afdeling 3.4 geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijft,
f. het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit,
g. het besluit is genomen op grond van een voorschrift als genoemd in de bij deze wet behorende Regeling rechtstreeks beroep dan wel het besluit anderszins in die regeling is omschreven.
Artikel 8:1 van de Awb
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Artikel 8:81 van de Awb
1. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Indien bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, kan een verzoek om voorlopige voorziening worden gedaan door een partij in de hoofdzaak.
3. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan een verzoek om voorlopige voorziening worden gedaan door de indiener van het bezwaarschrift, onderscheidenlijk door de indiener van het beroepschrift of door de belanghebbende die geen recht heeft tot het instellen van administratief beroep.
4. De artikelen 6:4, derde lid, 6:5, 6:6, 6:14, 6:15, 6:17, 6:19 en 6:21 zijn van overeenkomstige toepassing. De indiener van het verzoekschrift die bezwaar heeft gemaakt dan wel beroep heeft ingesteld, legt daarbij een afschrift van het bezwaar- of beroepschrift over.
5. Indien een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan nadat bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld en op dit bezwaar of beroep wordt beslist voordat de zitting heeft plaatsgevonden, wordt de verzoeker in de gelegenheid gesteld beroep bij de bestuursrechter in te stellen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de bestuursrechter.
Artikel 8:86, eerste lid, van de Awb
Indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Artikel 8:104, eerste lid, van de Awb
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen hoger beroep instellen tegen:
a. een uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, of artikel 8:67, eerste lid, van de rechtbank,
b. een uitspraak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de voorzieningenrechter van de rechtbank,
c. een uitspraak van de rechtbank op een verzoek als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid.
Artikel 8:108, eerste lid, van de Awb
Voor zover in deze titel niet anders is bepaald, zijn op het hoger beroep de titels 8.1 tot en met 8.3 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 8:1 tot en met 8:10, 8:41, tweede lid, en 8:74.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep van 13 juli 2021, ECLLI:NL:CRVB:2021:1710.
2.Zie artikel 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb, in verbinding met artikel 8:81 van de Awb.
3.Zie artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
4.Vergelijk Centrale Raad van Beroep van 8 juli 2014, ECLI:NL:2014:2313.