ECLI:NL:CRVB:2023:1165

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
21 / 2979 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van inkomsten uit arbeid met bijstandsuitkering en herziening van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand aan appellante, die haar inkomsten uit arbeid niet tijdig heeft gemeld aan het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard. Appellante ontving bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) en had daarnaast inkomsten uit een WW-uitkering en een weduwepensioen. Het college ontdekte via het inlichtingenbureau dat appellante vanaf 14 mei 2020 inkomsten uit arbeid had en verzocht haar om loonspecificaties. Appellante heeft echter niet tijdig alle benodigde informatie verstrekt, wat leidde tot een herziening van haar bijstandsrecht en een terugvordering van te veel ontvangen bijstand.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden. De rechtbank oordeelde dat de regels over de beslagvrije voet niet van toepassing zijn wanneer het bestuursorgaan gebruik maakt van zijn verrekeningsbevoegdheid. Appellante was het niet eens met deze uitspraak en stelde dat het college onvoldoende rekening had gehouden met haar persoonlijke omstandigheden.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat zij het college tijdig op de hoogte had gesteld van haar inkomsten. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak in stand blijft, wat betekent dat de verrekening van de inkomsten met de bijstand en de herziening en terugvordering van bijstand rechtmatig zijn. Appellante krijgt geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

21/2979 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 juli 2021, 21/555 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard (college)
Datum uitspraak: 30 mei 2023

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E.B. Jobse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft bij brief van 3 februari 2023 aan partijen voorgehouden hoe de Raad het geschil tussen partijen ziet en dat hij daarover geen vragen heeft.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen niet binnen de gestelde termijn hebben verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Deze zaak gaat over een verrekening van inkomsten met de bijstand, alsook over een herziening en terugvordering van bijstand omdat appellante haar inkomsten uit arbeid niet aan het college heeft gemeld en daarmee de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Appellante voert aan dat zij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden en dat het college bij het verrekenen onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen. Deze gronden slagen niet.

Inleiding

1.1.
Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.2.
Appellante ontving ten tijde hier in geding bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande, in aanvulling op haar inkomsten uit een WW-uitkering en een weduwepensioen.
1.3.
Via het inlichtingenbureau (Suwinet) is het college gebleken dat appellante vanaf 14 mei 2020 inkomsten uit arbeid heeft bij werkgever [naam werkgever]. Het college heeft appellante bij brief van 13 augustus 2020 verzocht om loonspecificaties over te leggen. Appellante heeft op 16 augustus 2020 de loonstrook van juni 2020 ingediend. Zij heeft daarbij meegedeeld dat zij in deze periode al twee keer papieren heeft opgestuurd met de mededeling dat zij werkte.
1.4.
Bij besluit van 19 augustus 2020 (besluit 1) heeft het college het recht op bijstand van appellante over de periode van 14 mei 2020 tot en met 31 juli 2020 (periode) herzien en de inkomsten uit arbeid over de periode verrekend met de bijstand vanaf 1 augustus 2020.
1.5.
Bij emailbericht van 21 augustus 2020 heeft appellante de loonstrook van juli 2020 ingediend en bij emailbericht van 27 augustus 2020 heeft appellante het college onder meer meegedeeld dat een verrekening ineens haar in financiële problemen brengt en dat zij hoopt dat het alsnog over zes maanden verdeeld kan worden. Bij besluit van 9 september 2020 (besluit 2) heeft het college, naar de Raad begrijpt, besluit 1 gewijzigd en de inkomsten uit arbeid van appellante over de periode verrekend met de bijstand over respectievelijk augustus 2020, september 2020 en oktober 2020.
1.6.
Bij besluit van 29 september 2020 (besluit 3) heeft het college, naar de Raad begrijpt, besluit 2 gewijzigd en de bijstand van appellante over de maanden juni en juli 2020 van appellante teruggevorderd.
1.7.
Bij besluit van 22 december 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen de besluiten 1, 2 en 3 ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat de door appellante in mei 2020 ontvangen inkomsten uit arbeid van € 175,15 met haar bijstand over de maand september 2020 zijn verrekend en dat de bijstand van appellante over juni en juli 2020 in verband met haar inkomsten uit arbeid in die maanden wordt herzien en tot een bedrag van € 1.381,70 van appellante wordt teruggevorderd, omdat appellante deze inkomsten niet (tijdig) aan het college heeft gemeld. Daarmee heeft appellante de op haar rustende wettelijke inlichtingenverplichting geschonden.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante de haar op grond van artikel 17 van de PW rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. De kopieën van de brieven van 23 juni 2020 en van 24 juli 2020 die appellante bij haar emailbericht van 27 augustus 2020 heeft gevoegd en in welke brieven zij stelt loonstroken mee te sturen, onderbouwen niet haar standpunt dat zij het college op de hoogte heeft gesteld van haar inkomsten uit arbeid. Daartoe heeft de rechtbank – samengevat – overwogen dat appellante op het eerste verzoek van het college om de loonstroken op te sturen, op 16 augustus 2020 alleen de loonstrook van juni 2020 heeft ingezonden, dat zij op 19 augustus 2020 te kennen geeft de loonstroken over mei en juli pas de dag erna te kunnen opsturen, waarna zij de loonstrook van juli heeft ingestuurd en dat zij op 24 augustus 2020 heeft meegedeeld dat zij voortaan netjes voor de 14e loonstroken zal doorsturen en dat zij echt niet wist waar en bij wie zij dat moest doorgeven. De loonstrook van mei 2020 heeft appellante nooit ingestuurd. Over de verrekening heeft de rechtbank onder verwijzing naar vaste rechtspraak [1] geoordeeld dat de regels over de beslagvrije voet niet van toepassing zijn indien het bestuursorgaan gebruik maakt van zijn verrekeningsbevoegdheid als bedoeld in artikel 58, vierde lid, van de PW. Dit artikellid houdt namelijk een in tijdsduur beperkte verruiming in van de mogelijkheid om ontvangen inkomsten in mindering te brengen op de lopende maanduitkering. De wetgever is er daarbij kennelijk vanuit gegaan dat, gegeven het feit dat betrokkene kort tevoren (naast een lopende uitkering) over deze middelen de beschikking heeft gekregen, hij er rekening mee diende te houden dat deze op korte termijn zouden worden verrekend. Verder kan volgens de rechtbank niet worden gezegd dat het college niet met de belangen van appellante en haar kind rekening heeft gehouden. Uit de rapportage samenloopsignaal van het college van 9 september 2020 van de Eenheid Werk, inkomen en identiteit leidt de rechtbank namelijk af dat ten aanzien van de verrekening en terugvordering op verzoek en ten gunste van appellante overleg met haar is gevoerd.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de aangevallen uitspraak niet eens. Daartoe heeft appellante aangevoerd dat zij de op haar rustende inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. Ook heeft zij aangevoerd dat het college bij de besluitvorming rekening had moeten houden met haar persoonlijke omstandigheden en de beslagvrije voet. De persoonlijke omstandigheden hadden voor het college aanleiding moeten geven om geen gebruik te maken van zijn discretionaire verrekeningsbevoegdheid.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Vaststaat en tussen partijen is niet in geschil dat appellante in de onder 1.1 vermelde periode inkomsten uit arbeid heeft ontvangen en dat appellante daardoor te veel bijstand heeft ontvangen.
4.2.
Wat appellante aanvoert is een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitgelegd waarom dat niet leidt tot vernietiging van het bestreden besluit. Appellante heeft in hoger beroep geen reden gegeven waarom die uitleg volgens haar onjuist of onvolledig is. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel is gebaseerd. Hij voegt daaraan nog toe dat het overleg dat op verzoek en ten gunste van appellante is gevoerd, heeft geleid tot de hier bestreden besluitvorming. Het college heeft dan ook niet besloten om alle inkomsten van appellante te verrekenen met toepassing van 58, vierde lid, van de PW in twee of drie maanden, waarbij bijna geen bijstand wordt betaald, maar heeft tevens besloten de terugbetaling van de te veel gemaakte kosten van bijstand uit te smeren over meer maanden door middel van een terugvordering.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de verrekening van inkomsten met de bijstand en de herziening en terugvordering van bijstand in stand blijft.
5. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van M.V. Kamphuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2023.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) M.V. Kamphuis

Voetnoten

1.Zie uitspraken van 20 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:68) en 9 juli 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2229).