In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijzondere bijstand voor de kosten van een verhuizing. Appellant had een bijzondere bijstandsverlening van € 495,- ontvangen, maar heeft geen bewijs geleverd dat hij dit bedrag heeft gebruikt voor de verhuizing van zijn inboedel. Het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch heeft de bijstand ingetrokken en het bedrag teruggevorderd, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden van de toekenning. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Hierop heeft appellant hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het college ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt bij de beslissing om tot terugvordering over te gaan. De Raad oordeelt dat, hoewel appellant niet aan de voorwaarden heeft voldaan, het college bij de terugvordering rekening had moeten houden met de omstandigheden van appellant, waaronder zijn recente verhuizing. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen de bestreden besluiten gegrond. Het college wordt opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangenafweging alsnog moet worden uitgevoerd. Tevens wordt de ingangsdatum van de inhouding op de bijstand herzien, zodat appellant recht heeft op nabetaling van te veel ingehouden bedragen.