ECLI:NL:CRVB:2023:1147

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
22 / 895 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van nabestaandenuitkering op basis van inkomen als zelfstandige

In deze zaak beoordeelt de Centrale Raad van Beroep of de Sociale verzekeringsbank (Svb) terecht het besluit heeft genomen om de nabestaandenuitkering van appellante te herzien en het teveel ontvangen bedrag terug te vorderen. Appellante had op 11 juli 2019 een ANW-uitkering aangevraagd na het overlijden van haar partner op 25 juni 2019. In een telefoongesprek met de Svb meldde zij dat zij tot en met april 2019 inkomsten als zelfstandige had. De Svb kende haar een uitkering toe, maar herzag deze op 12 januari 2021, omdat zij te veel had ontvangen. Appellante maakte bezwaar, maar de Svb handhaafde het besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij hoger beroep instelde.

De Raad heeft de zaak behandeld op 20 april 2023. Appellante, bijgestaan door haar advocaat, en de Svb waren aanwezig. De Raad oordeelde dat de Svb terecht het inkomen van appellante had vastgesteld op basis van de aangifte inkomstenbelasting 2019, waarin zij een fiscale winst van € 20.767,- had opgegeven. De Raad concludeert dat de Svb geen fouten heeft gemaakt en dat de terugvordering van € 3.924,54 terecht is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. Appellante krijgt geen proceskostenvergoeding en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22/895 ANW
Datum uitspraak: 1 juni 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 februari 2022, 21/1497 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Met twee besluiten van 12 januari 2021 heeft de Svb het recht van appellante op een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) herzien en vastgesteld dat zij te veel uitkering heeft ontvangen. Dat bedrag wordt van haar teruggevorderd. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt maar de Svb is met een besluit van 30 april 2021 (bestreden besluit) bij de verlaging van de ANW-uitkering en de terugvordering gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 20 april 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Willering. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. N. Diamant.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In dit geding beoordeelt de Raad of de Svb terecht het besluit om de ANW-uitkering gewijzigd vast te stellen en het teveel ontvangen bedrag van appellante terug te vorderen, in stand heeft gelaten. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat deze besluiten juist zijn.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft op 11 juli 2019 een ANW-uitkering aangevraagd in verband met het overlijden van haar partner op 25 juni 2019. Zij heeft in een telefoongesprek van 12 juli 2019 met een medewerker van de Svb gemeld tot en met april 2019 inkomsten als zelfstandige te hebben gehad. Bij besluit van 16 juli 2019 is aan haar met ingang van 1 juni 2019 een ANWuitkering toegekend naar het maximale bedrag omdat zij geen inkomsten heeft.
1.2.
Op verzoek van de Svb heeft appellante de aangifte inkomstenbelasting 2019 ingezonden. Bij besluiten van 12 januari 2021 heeft de Svb het recht op haar ANW-uitkering met ingang van juni 2019 herzien en vastgesteld dat zij over de periode van juni 2019 tot en met december 2019 een bedrag van € 3.924,54 bruto te veel heeft ontvangen. Dat bedrag wordt van haar teruggevorderd. Tegen deze besluiten heeft appellante bezwaar gemaakt. De Svb heeft deze bezwaren bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Het definitieve recht op een ANW-uitkering in het jaar 2019 kon pas na ontvangst van de gegevens van de Belastingdienst worden vastgesteld. Deze gegevens waren bij de aanvraag in juli 2019 nog niet beschikbaar. Door de Svb zijn geen fouten gemaakt. Bij de Belastingdienst is geen gewijzigde aangifte Inkomstenbelasting 2019 ingediend, zodat de Svb van de overgelegde aangifte uit diende te gaan. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de winst behaald in 2019 terecht gelijkelijk is verdeeld is over twaalf maanden van 2019. Niet is gebleken dat die verdeling heeft geleid tot een voor appellante kennelijk onredelijk resultaat. De rechtbank ziet geen dringende redenen om van terugvordering af te zien.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de ANW-uitkering gewijzigd vast te stellen en het teveel ontvangen bedrag van appellante terug te vorderen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. Op grond van artikel 18, eerste lid van de Anw wordt op de nabestaandenuitkering inkomen in mindering gebracht. Op grond van artikel 2:2 eerste lid, onder d wordt onder inkomen verstaan, kort gezegd, de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
4.3.
Uit de gedingstukken en wat ter zitting is gezegd, blijkt dat appellante in 2019 zelfstandige was, waarbij zij tot en met april 2019 als natuurgeneeskundige in een eigen praktijk werkte. Toen haar partner ziek werd, heeft zij haar praktijk tijdelijk stop gezet om voor hem en hun dochter te kunnen zorgen. Naast in haar eigen praktijk werkte appellante sinds 2017/2018 ook aan het project ‘van de grond tot de mond’ (project). Uit de overgelegde urenregistratie blijkt dat appellante met uitzondering van vakanties wekelijks acht uur aan dit project heeft besteed. Voor dit project heeft zij in 2019 op drie momenten subsidies ontvangen. Een bedrag van € 5.000,- op 10 maart, en bedragen van € 15.000,- en € 10.600,- op 7 respectievelijk 25 juni 2019. Al deze gegevens heeft de boekhouder verwerkt in de aangifte Inkomstenbelasting 2019, wat heeft geleid tot een fiscale winst over 2019 van € 20.767,-. Op basis hiervan heeft de Svb voor 2019 een inkomen per maand van € 1.602,39 bruto vastgesteld. Appellante heeft betoogd dat de subsidies voor meerdere jaren zijn bedoeld en daarom niet allemaal ten bate van het jaar 2019 hadden mogen worden gebracht, Ook zou het anders zijn gelopen als appellante voor het project een stichting zou hebben opgericht om daarin de subsidies te ontvangen zodat ze niet in 2019 aan haar waren toegerekend. Naar het oordeel van de Raad maakt dit niet dat de Svb daarom niet van deze aangifte uit mocht gaan. Van een onjuiste aangifte is namelijk niet gebleken. Er is door appellante ook geen gewijzigde aangifte gedaan. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de Svb van de overgelegde aangifte uit mocht gaan.
4.4.
Volgens artikel 4.1, eerste en vijfde lid, van het Algemeen Inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) moet het inkomen worden herleid naar een bedrag per kalendermaand en moet het inkomen evenredig worden toegerekend aan de betreffende kalendermaanden in het boek- of kalenderjaar. Alleen indien de toepassing van dit artikel leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat bepaalt de Svb het inkomen op een andere wijze. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank dat er in het geval van appellante geen aanleiding was om van de hoofdregel af te wijken omdat geen sprake was van een kennelijk onredelijk resultaat. De Raad neemt in aanmerking dat het drijven van een onderneming doorgaans met zich brengt dat sprake is van wisselende inkomsten. Door de berekeningswijze wordt voorkomen dat de hoogte van de uitkering per maand varieert. Dat geldt ook wanneer een heel jaar bijna wekelijks wordt gewerkt aan een project waarvoor op verschillende momenten subsidie wordt uitbetaald. Die inkomsten zijn het uitgangspunt voor de toepassing van fiscale regelgeving, waarbij dient te worden aangesloten. Het bestreden besluit waarin wordt uitgegaan van inkomsten van € 1.602,39 per maand is daarmee in overeenstemming.
4.5.
Bij de aanvraag van de uitkering kon, tot slot, niet met zekerheid worden vastgesteld of appellante recht had op een ANW-uitkering. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat dit in de situatie van een zelfstandige pas na afloop van het jaar, na ontvangst van de gegevens van de Belastingdienst, kan worden vastgesteld.
4.6.
Hoewel de Raad goed heeft gezien en gehoord dat de omstandigheden voor appellante vanaf 2019 moeilijk waren en zij mede daarom behoefte had aan duidelijkheid, ziet de Raad gelet op de voorgaande beoordeling geen mogelijkheden om tot een ander oordeel te komen.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de gewijzigde vaststelling van de ANW-uitkering en de terugvordering van € 3.924,54 in stand blijven.
5. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en M. Wolfrat en Y. Sneevliet als leden, in tegenwoordigheid van E.J. van der Veldt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2023.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) E.J. van der Veldt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten
Artikel 4:1. Vaststelling inkomen
1. Het inkomen voor de toepassing van:
a. de Algemene nabestaandenwet, de Algemene Ouderdomswet, de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Werkloosheidswet en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt herleid tot een bedrag per kalendermaand; (…)
5. Bij de toepassing van het eerste lid worden het belastbaar loon, het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, de belastbare winst uit onderneming en de uitkering, bedoeld in de artikelen 2:2, eerste lid, onderdelen c, d en e, en 3:2, eerste lid, onderdelen c, d en e, evenredig toegerekend aan de betreffende kalendermaanden in het boek- of kalenderjaar. (…)
11. Indien toepassing van dit artikel leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat bepaalt de SVB of het UWV het inkomen op een andere wijze. (…)