ECLI:NL:CRVB:2023:1144
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid van functies
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv om haar WIA-uitkering te beëindigen ongegrond heeft verklaard. Appellante, die zich ziek had gemeld met psychische klachten, ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering op basis van een medisch onderzoek, waaruit bleek dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante betwistte de juistheid van dit besluit en voerde aan dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met haar medische situatie.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft toegelicht waarom de medische beperkingen van appellante correct zijn vastgesteld. De Raad oordeelt dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor appellante.
Uiteindelijk bevestigt de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.