ECLI:NL:CRVB:2023:1144

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
22/1606 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv om haar WIA-uitkering te beëindigen ongegrond heeft verklaard. Appellante, die zich ziek had gemeld met psychische klachten, ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering op basis van een medisch onderzoek, waaruit bleek dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante betwistte de juistheid van dit besluit en voerde aan dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met haar medische situatie.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft toegelicht waarom de medische beperkingen van appellante correct zijn vastgesteld. De Raad oordeelt dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor appellante.

Uiteindelijk bevestigt de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22.1606 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 april 2022, 22/1606 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellnte] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 21 juni 2023
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingezonden, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2023. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten, die door middel van videobellen heeft deelgenomen aan de zitting.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als magazijnmedewerker voor gemiddeld 15,85 uur per week. Op 19 februari 2018 heeft zij zich ziekgemeld met psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 17 februari 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Appellante werd volledig arbeidsongeschikt geacht. Bij besluit van 18 september 2020 heeft het Uwv de loongerelateerde WGA-uitkering van appellante per 17 november 2020 beëindigd en haar aansluitend in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering .
1.2.
De ex-werkgever van appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In dat kader heeft appellante op 7 december 2020 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 december 2020 en daarna heeft aangepast op 28 januari 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Op 12 februari 2021 heeft het Uwv de ex-werkgever en appellante meegedeeld voornemens te zijn het besluit van 18 september 2020 te herzien, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 17 november 2020 vast te stellen op 0% en om de WIA-uitkering van appellante in te trekken na een termijn van zes weken na de dag van verzending van de beslissing op bezwaar. Appellante heeft op 3 maart 2021 haar zienswijze op dit voornemen gegeven. Daarbij heeft zij onder meer een behandelplan van de GGZ van 26 februari 2021 bijgevoegd. Appellante is vervolgens gehoord op een hoorzitting en aansluitend heeft een medisch onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen van appellante uit de oorspronkelijke FML gewijzigd en neergelegd in een FML van 6 mei 2021. Op 18 mei 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze FML gewijzigd in die zin dat deze FML geldig is vanaf 17 november 2020.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 20 mei 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van de ex-werkgever van appellante gegrond verklaard en besloten om de WIA-uitkering van appellante met ingang van 2 juli 2020 in te trekken omdat zij vanaf 17 november 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 mei 2021, de gewijzigde FML van 18 mei 2021 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 mei 2021 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek van het Uwv op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat zij op de hoogte was van de door appellante gestelde klachten, waaronder niet alleen de psychische, maar ook de fysieke klachten die appellante heeft aangevoerd. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Appellante heeft geen informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding heeft gegeven te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen. Daarom is de rechtbank uitgegaan van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 18 mei 2021. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te oordelen dat de voor appellante geselecteerde functies niet geschikt zijn. Op basis van de inkomsten die appellante in de geduide functies kan verdienen, heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank terecht
geconcludeerd dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is en niet langer recht heeft op een WIA-uitkering.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, de stellingen van het Uwv, en dan in het bijzonder die van de verzekeringsartsen, voor juist heeft gehouden. Volgens appellante ontbreekt het de rechtbank aan beroepsmatig medische deskundigheid. Het oordeel van de rechtbank over de medische aspecten van de zaak beperkt zich daarom tot slechts een algemene beoordeling van zorgvuldig handelen en het naleven van protocollen. Een inhoudelijke medische beoordeling ontbreekt. Volgens appellante heeft de rechtbank uit het oog verloren dat de verzekeringsartsen en de arbeidsdeskundigen in deze niet onpartijdig zijn. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt, dat haar medische beperkingen zijn onderschat, een rapport psychodiagnostisch AD(H)D onderzoek van 22 november 2021, afkomstig van GGZ Breburg, in geding gebracht.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. In een rapport van 20 maart 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op het door appellante ingebrachte rapport psychodiagnostisch onderzoek AD(H)D en geconcludeerd dat er geen aanleiding is de FML van 18 mei 2021 te wijzigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 17 november 2020 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WIA-uitkering van appellante met ingang van 2 juli 2021 heeft beëindigd.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de door haar vastgestelde medische beperkingen, zoals verwoord in de FML van 18 mei 2021. De overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 20 maart 2023 voldoende toegelicht waarom het door appellante ingebrachte rapport psychodiagnostisch AD(H)D onderzoek van 22 november 2021 geen aanleiding geeft tot wijziging van de FML van 18 mei 2021. Uit het rapport psychodiagnostisch onderzoek blijkt dat bij appellante, naast de reeds bekende psychische diagnoses, waarschijnlijk ook sprake is van ADD. Hierdoor is bij appellante, naast de reeds bekende klachten, ook sprake van voortdurende afleidbaarheid en snel verlies van interesse. Ten aanzien van de voortdurende afleidbaarheid heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd dat hiermee voldoende rekening wordt gehouden met de reeds in de FML opgenomen voorwaarden dat sprake moet zijn van een voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige storingen en zonder sterk wisselende diensten. Ten aanzien van het snelle verlies van interesse heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep er terecht op gewezen dat dit een persoonlijke voorkeur betreft en geen medisch aspect is.
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn en dat op basis van deze functies de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt. Het Uwv heeft de WIA-uitkering terecht beëindigd per 2 juli 2021.
4.6.
In wat appellante verder heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor een ander oordeel.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2021.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) A.L.K. Dagmar