ECLI:NL:CRVB:2023:1114

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
22/2312 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van een appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juni 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid. De appellant, die zich op 10 juni 2019 ziek meldde met diverse klachten, had een loongerelateerde WGA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant met ingang van 7 juni 2021 74,64% arbeidsongeschikt was, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank Rotterdam had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had dat er geen sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. De rechtbank had geen reden gezien om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de conclusies die daaruit voortvloeiden. De appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die de eerdere bevindingen zou kunnen weerleggen. De Raad bevestigde dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor de appellant.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor appellanten om nieuwe en relevante informatie aan te leveren in hoger beroep.

Uitspraak

22.2312 WIA

Datum uitspraak: 14 juni 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 juni 2022, 21/5539 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. El Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2023. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. El Idrissi. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als kasmedewerker voor gemiddeld 37,5 uur per week. Op 10 juni 2019 heeft appellant zich ziek gemeld met klachten van luchtwegen, maag en prostaat en psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 juni 2021 neergelegde beperkingen. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens drie functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 74,64%. Bij besluit van 8 juli 2021 heeft het Uwv appellant met ingang van 7 juni 2021 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat hij met ingang van die datum 74,64% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 30 september 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 23 september 2021 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een aangescherpte FML van 24 september 2021 en een rapport van 24 september 2021 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen reden gezien om te oordelen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd. Wat appellant in beroep heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen reden gegeven het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De door appellant in beroep genoemde aandoeningen, de brief van 6 juni 2017 van Argonaut, en de medicatie van appellant waren bekend en zijn door de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank inzichtelijk gemotiveerd dat er geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder vastgesteld dat met de in de FML gestelde beperkingen ten aanzien van de fysieke belastbaarheid de energetische beperkingen van appellant zijn verdisconteerd, en dat er geen reden is voor een aanvullende beperking in de duurbelastbaarheid. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant op de datum in geding en meer beperkingen had moeten aannemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank inzichtelijk gemotiveerd op welke punten appellant beperkt is te achten, en op welke punten niet. De rechtbank is verder niet gebleken dat de belasting van de in bezwaar aan appellant voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de stelling dat de kans gering is dat appellant, gelet op zijn leeftijd, voor zijn AOW-leeftijd weer aan het werk kan niet tot een ander oordeel kan leiden, omdat op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wet WIA buiten beschouwing wordt gelaten of een verzekerde de arbeid feitelijk kan verkrijgen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn in de bezwaar- en beroepsfase aangevoerde gronden herhaald. Appellant heeft primair gesteld dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, zodat hij recht heeft op een IVA-uitkering. Subsidiair heeft appellant gesteld dat in de FML van 24 september 2021 meer psychische en fysieke beperkingen opgenomen moeten worden, en een urenbeperking. De verzekeringsarts is uitgegaan van de diagnoses COPD Gold II met hyperinflatie en diffusiestoornis, spanningsklachten, DD aanpassingsstoornis en haemorroïden, die volgens appellant tot meer fysieke beperkingen moeten leiden. Ter onderbouwing van de stelling dat sprake moet zijn van meer psychische beperkingen heeft appellant verwezen naar informatie van 6 juni 2017 van Argonaut, waarin onder andere staat vermeld dat sprake is van een chronische psychiatrische aandoening, met betrekking tot stemmings- en persoonlijkheidsstoornis.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 7 juni 2021 heeft vastgesteld op 74,64%.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd over zijn medische situatie en beperkingen is een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt nog toegevoegd dat appellant (ook) in hoger beroep geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd. De beschikbare medische informatie geeft geen twijfel aan de juistheid van de bevindingen van de artsen van het Uwv.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage (van 74,64%) ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.5.
Nu appellant niet volledig arbeidsongeschikt is kan hij reeds daarom niet, zoals hij heeft betoogd, in aanmerking komen voor een IVA-uitkering.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2023.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) L. Winters