ECLI:NL:CRVB:2023:1114
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van een appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juni 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid. De appellant, die zich op 10 juni 2019 ziek meldde met diverse klachten, had een loongerelateerde WGA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant met ingang van 7 juni 2021 74,64% arbeidsongeschikt was, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank Rotterdam had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had dat er geen sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. De rechtbank had geen reden gezien om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de conclusies die daaruit voortvloeiden. De appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die de eerdere bevindingen zou kunnen weerleggen. De Raad bevestigde dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor de appellant.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor appellanten om nieuwe en relevante informatie aan te leveren in hoger beroep.