ECLI:NL:CRVB:2023:1112

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
21/2713 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een besluit van het Uwv inzake de vrijwillige verzekering voor de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank, die haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet-ontvankelijk had verklaard. De zaak betreft een verzoek van appellante om toegelaten te worden tot de vrijwillige verzekering voor de Ziektewet (ZW) en de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA).

Appellante had op 13 januari 2020 een aanvraag ingediend, die door het Uwv op 22 januari 2020 werd afgewezen. Na bezwaar van appellante werd deze afwijzing op 15 juli 2020 herroepen, en werd appellante alsnog per 22 oktober 2019 toegelaten tot de vrijwillige verzekering voor de ZW en WIA, met een dagloon van € 4,-. Echter, een latere brief van het Uwv op 16 juli 2020, waarin deze toelating werd bevestigd, werd door het Uwv niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beschouwd, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van appellante.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de brief van 16 juli 2020 geen besluit was en dat het rechtsgevolg al was ingetreden met het besluit van 15 juli 2020. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe argumenten aangedragen die de eerdere beslissing konden weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

21/2713 ZW
Datum uitspraak: 7 juni 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 juni 2021, 20/6779 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 20 september 2022 heeft mr. M. Peelen, advocaat, aanvullende gronden ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2023. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.L.M. Dunselman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft op 13 januari 2020 verzocht om toegelaten te worden tot de vrijwillige verzekering voor de Ziektewet (ZW) en de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA). Bij besluit van 22 januari 2020 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 15 juli 2020 heeft het Uwv het bezwaar van appellante gegrond verklaard, het besluit van 13 januari 2020 herroepen, in die zin dat appellante per 22 oktober 2019 wordt toegelaten tot de vrijwillige verzekering voor de ZW en WIA, gebaseerd op een dagloon van € 4,-. Tegen het besluit van 15 juli 2020 heeft appellante beroep ingesteld bij de rechtbank (zaaknummer rechtbank 20/5456 ZW).
1.2.
Bij brief van 16 juli 2020 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat zij alsnog per 22 oktober 2019 is toegelaten voor de vrijwillige verzekering voor de ZW en WIA, gebaseerd op een dagloon van € 4,-. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 2 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante
niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 16 juli 2020 niet is gericht op rechtsgevolg. Met het besluit van 15 juli 2020 is appellante reeds meegedeeld dat zij per 22 oktober 2019 is toegelaten tot de vrijwillige verzekering voor de ZW en WIA voor een dagloon van € 4,-. Appellante heeft ook tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaksnummer rechtbank 20/6779 BESLU).
2. De rechtbank heeft de beroepen van appellante gevoegd behandeld ter zitting maar vervolgens weer gesplitst en in beide zaken apart uitspraak gedaan.
3.1.
In de zaak met nummer 20/5456 ZW heeft de rechtbank op 22 juni 2021 een tussenuitspraak gedaan en vervolgens op 15 september 2012 een einduitspraak. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het Uwv op 7 januari 2022 een nieuw besluit genomen, waarbij het dagloon is verhoogd naar € 10,-. Tegen dit besluit heeft appellant beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft in die zaak – voor zover bekend – nog geen uitspraak gedaan.
3.2.
In de zaak met nummer 20/6779 BESLU heeft de rechtbank een uitspraak gedaan, welke uitspraak hier voorligt (de aangevallen uitspraak). De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de brief van 16 juli 2020 geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Deze brief voegt niets toe aan wat Uwv in het besluit van 15 juli 2020 als resultaat van de heroverweging heeft bepaald, namelijk dat appellante alsnog per 22 oktober 2019 wordt toegelaten tot de vrijwillige verzekering voor de ZW en WIA voor een dagloon van € 4,-. Het rechtsgevolg, te weten de toelating tot de vrijwillige verzekering van appellante, is ingetreden met het besluit van 15 juli 2020.
3.3.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de brief van 16 juli 2020 gelet op de inhoud van het besluit wel gericht is op rechtsgevolg en zij dus ontvankelijk is in haar bezwaar. Dat het Uwv zowel op 15 juli 2020 als op 16 juli 2020 een beslissing naar appellante heeft gezonden met nagenoeg eenzelfde inhoud, kan er niet toe leiden dat er geen sprake is van rechtsgevolg. De brief van 16 juli 2020 moet gezien worden als een toekenningsbeslissing waarin ook het dagloon is vermeld.
3.4.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen zoals onder 3.2 weergegeven, waarop dat oordeel berust.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van N. Zwijnenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2023.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) N. Zwijnenberg