ECLI:NL:CRVB:2023:1106

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
22/2086 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing laattijdige Wajong-aanvraag wegens gebrek aan bewijs van arbeidsvermogenverlies

In deze zaak heeft appellant, geboren op [geboortedag] 1980, een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering op 3 december 2020, waarbij hij aangaf te lijden aan autisme. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de aanvraag op 16 maart 2021 afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat appellant op de dag dat hij achttien jaar werd, of in de vijf jaren daarna, zijn arbeidsvermogen had verloren. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond in een besluit van 11 mei 2021, waarbij een rapport van een verzekeringsarts aan de basis lag.

De rechtbank Rotterdam heeft in een uitspraak van 29 juni 2022 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts. Appellant had geen medische stukken overgelegd die zijn standpunt onderbouwden, en het tijdsverloop werd als risico voor zijn aanvraag gezien.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij niet in staat was om zijn angsten te laten vaststellen door een psycholoog en dat hij niet vier uur per dag belastbaar was. Het Uwv heeft verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat niet kan worden aangetoond dat appellant zijn arbeidsvermogen heeft verloren in de relevante periode. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

22 2086 WAJONG

Datum uitspraak: 15 juni 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 juni 2022, 21/2783 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven. De Raad heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedag] 1980 , heeft met een door het Uwv op 3 december 2020 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld datappellant lijdt aan autisme. Bij de aanvraag is een behandelplan gevoegd van de Specialistische GGZ van 15 april 2020. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 16 maart 2021 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 11 mei 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 16 maart 2021 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daaraan ten grondslag gelegd dat door het tijdsverloop niet meer kan worden vastgesteld dat appellant zijn arbeidsvermogen tussen zijn 18e en 23e jaar heeft verloren. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 mei 2021 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden om aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat uit de beschikbare medische gegevens weliswaar kan worden afgeleid dat bij appellant tussen zijn 18e en 23e verjaardag sprake was van ziekte of gebrek, maar dat uit die informatie niet kan worden afgeleid dat appellant duurzaam niet beschikte over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Voor zover appellant op omstandigheden heeft gewezen waaruit het tegendeel zou blijken, heeft hij die omstandigheden op geen enkele wijze (met medische stukken) onderbouwd. Voor zover appellant zich verder nog op het standpunt heeft gesteld dat het vanwege tijdsverloop niet meer mogelijk is om andere medische stukken te overleggen, komt dit in een geval als het onderhavige, waarin sprake is van een zeer laattijdige aanvraag, volgens vaste rechtspraak van de Raad voor rekening en risico van appellant. Het Uwv heeft de aanvraag van appellant daarom terecht afgewezen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij zijn standpunt niet met medische stukken heeft onderbouwd. Hij beschikte slechts over informatie waaruit blijkt dat hij is gediagnosticeerd met het syndroom van Asperger en bijbehorende angsten. Er wordt hem geen mogelijkheid geboden om door een psycholoog alsnog zijn angsten tijdens zijn 18e tot en met zijn 23e levensjaar vast te stellen. Verder heeft appellant gesteld dat hij niet vier uur per dag belastbaar is. Hij heeft in het verleden werkzaamheden voor de website van de zwemvereniging verricht, maar het lukte hem niet om meer dan twee uur per dag te werken. Ook heeft hij sinds 1999 angst voor de tandarts en heeft zijn moeder in 2001 een maand in het ziekenhuis gelegen, waardoor hij destijds ook niet vier uur per dag belastbaar was. Appellant zou daarom voor een
Wajong-uitkering in aanmerking moeten komen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is (voor zover hier van belang) jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van het tweede lid (voor zover hier van belang) wordt de ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a.
4.2.
In het geval van appellant is sprake van een laattijdige aanvraag. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant op het moment van zijn aanvraag (3 december 2020) geen arbeidsvermogen heeft en dat dit verband houdt met een aandoening die op achttienjarige leeftijd al bij appellant bestond. Volgens het Uwv kan door het tijdsverloop echter niet worden vastgesteld of appellant zijn arbeidsvermogen door die aandoening al tussen zijn 18e jaar ([geboortedag] 1998) en 23e jaar ([geboortedag] 2003) heeft verloren. Dit is een voorwaarde om als jonggehandicapte te worden aangemerkt.
4.3.
Appellant heeft medische informatie overgelegd, waaruit onder meer blijkt dat hij is gediagnosticeerd met een autismespectrumstoornis (syndroom van Asperger) naast een paniekstoornis met agorafobie en hypochondrie. Door de primaire arts en arbeidsdeskundige is mede op basis van die informatie vastgesteld dat appellant ten tijde van zijn aanvraag niet beschikt over basale werknemersvaardigheden, omdat hij niet in staat is om in de nabijheid van anderen te werken. Appellant raakt hiervan in paniek en vertoont vluchtgedrag. Ook kan hij geen opdrachten uitvoeren waarbij hij moet overleggen omdat hij bang is om fouten te maken. De kans op het tot stand brengen van een vertrouwensrelatie waardoor er een adequate werkrelatie kan ontstaan, is minimaal. Het wordt echter niet duidelijk wanneer het arbeidsvermogen vervolgens bij appellant verloren is gegaan.Volgens de primaire arts lijkt appellant rond zijn achttiende jaar en de periode daarna, ondanks de op dat tijdstip al bestaande ontwikkelingsstoornis, nog wel enigszins sociaal gefunctioneerd te hebben. Zo heeft appellant een MBO-opleiding afgerond, zijn rijbewijs gehaald en is hij tot 2008 lid geweest van een zwemvereniging. In de loop der jaren is appellant steeds verder afgegleden en heeft hij zich steeds verder teruggetrokken uit de maatschappij. Daarbij heeft onderbehandeling en onderstimulatie volgens de primaire arts een grote rol gespeeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit standpunt van de primaire arts onderschreven en overwogen dat de pervasieve ontwikkelingsstoornis van appellant al aanwezig was in de vroege jeugd en waarschijnlijk ook tot enige beperkingen in het normaal functioneren zal hebben geleid. Dit is echter op zichzelf onvoldoende om voor een Wajong-uitkering in aanmerking te kunnen komen. Daarvoor is vereist dat die beperkingen appellant vanaf het moment dat hij achttien jaar werd of in de vijf jaren daarna reeds dermate belemmerden dat hij niet beschikte over arbeidsvermogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 10 mei 2021 inzichtelijk en toereikend gemotiveerd dat er geen medisch objectieve informatie beschikbaar is over de exacte aard en ernst van de pathologie in deze periode.
4.4.
Appellant heeft tegenover het onder 4.3 weergegeven standpunt van het Uwv geen medische feiten gesteld waaruit blijkt dat dit standpunt onjuist is. Uit de beschikbare medische informatie blijkt dat de angstklachten en paniekaanvallen van appellant door voorvallen in 2008 en 2014 zijn verergerd en dat er – na behandeling in 2014 – nadien weer een terugval is opgetreden. Wat appellant heeft aangevoerd over zijn belastbaarheid in de voor de Wajong relevante periode door middel van het beschrijven van herinneringen en gebeurtenissen uit het verleden is onvoldoende, omdat hij deze eigen bevindingen niet met objectief medische informatie heeft onderbouwd. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, ligt het risico dat door tijdsverloop geen informatie beschikbaar is om vast te kunnen stellen of appellant in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, bij appellant.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat appellant op [geboortedag] 1998, de dag dat hij achttien jaar is geworden, of in de vijf jaren daarna, zijn arbeidsvermogen heeft verloren. Gelet hierop is de
Wajong-aanvraag van appellant terecht afgewezen.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van N. Zwijnenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2023.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) N. Zwijnenberg