ECLI:NL:CRVB:2023:1088

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
21/4221 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura en weigering van persoonsgebonden budget

In deze zaak gaat het om de toekenning van een maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura aan appellante, die ondersteuning nodig heeft bij haar sociaal en persoonlijk functioneren, met name bij financiën en huishouden, voor de periode van 8 januari 2018 tot en met 6 januari 2019. Appellante heeft een aanvraag ingediend voor een persoonsgebonden budget (pgb), maar heeft geen volledig ingevuld pgb-plan ingediend, ondanks herhaalde verzoeken van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het college heeft daarom geweigerd om een pgb te verstrekken.

De rechtbank Rotterdam heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij niet kan worden verweten dat zij geen correct en volledig ingevuld pgb-plan heeft ingediend, omdat de e-mails van het college naar een verkeerd e-mailadres zijn gestuurd. Het college heeft in verweer bevestigd dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en is van mening dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld. De Raad heeft geen steun gevonden voor de stelling van appellante dat zij niet in staat is de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.4221 WMO15

Datum uitspraak: 24 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 oktober 2021, 18/5246 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.N. Noordzee, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Noordzee. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Breure.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1971, ondervindt door verschillende lichamelijke en psychische klachten beperkingen in haar zelfredzaamheid en participatie.
1.2.
Appellante heeft op 3 januari 2018 een aanvraag gedaan voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
1.3.
Bij besluit van 29 januari 2018 heeft het college aan appellante voor de periode van 8 januari 2018 tot en met 6 januari 2019 een maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura verstrekt voor – kort gezegd – ondersteuning bij het sociaal en persoonlijk functioneren, bij de financiën en bij het huishouden.
1.4.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Daarbij heeft zij onder meer te kennen gegeven dat zij een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wil. In vervolg daarop heeft het college appellante in een email van 25 juli 2018, en nogmaals in een e-mail van 1 augustus 2018, gevraagd om een volledig en correct ingevuld pgb-plan.
1.5.
Bij besluit van 28 augustus 2018 (bestreden besluit) heeft het college – voor zover hier van belang – zijn besluit van 29 januari 2018 gehandhaafd. Het bestreden besluit berust – samengevat – op het standpunt dat appellante niet in staat is de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, omdat zij meermaals een pgbplan heeft ingediend dat niet op de juiste wijze was ingevuld. Daarom komt appellante niet in aanmerking voor een pgb.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft – samengevat – het volgende overwogen. Appellante heeft, ondanks herhaalde verzoeken van 25 juli 2018 en 1 augustus 2018 van het college, geen volledig ingevuld pgb-plan ingediend. Appellante heeft geen verklaring gegeven waarom zij het pgb-plan niet volledig heeft ingevuld. Als gevolg van het niet volledig invullen van dit plan, kon het college niet vaststellen of appellante in staat is om de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Daaruit volgt dat het college op goede gronden heeft geweigerd om aan appellante een pgb te verstrekken.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en heeft – samengevat – aangevoerd dat haar niet kan worden verweten dat zij geen correct en volledig ingevuld pgb-plan heeft ingediend. Het college heeft de e-mails van 25 juli 2018 en 1 augustus 2018 naar een verkeerd e-mailadres gestuurd. Appellante heeft deze e-mails niet ontvangen. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat appellante niet in staat is de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.
3.2.
Het college heeft in verweer bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt hier het volgende aan toe.
4.2.
In wat appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht, heeft de Raad geen steun gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. De beroepsgrond dat appellante niet kan worden verweten dat zij geen correct en volledig ingevuld pgb-plan heeft ingediend, slaagt niet. Dat, zoals appellante stelt, de e-mails van 25 juli 2018 en 1 augustus 2018 naar een onjuist e-mailadres zijn verstuurd en dat appellante deze e-mails om die reden niet heeft kunnen lezen, is niet aannemelijk geworden. De emails zijn gestuurd naar [e-mailadres 1] en [e-mailadres 2] Uit de stukken in het dossier, waaronder het door appellante ingevulde antwoordformulier hoorzitting, een groot aantal emails van appellante aan het college in de periode tussen 26 december 2017 en 25 oktober 2019 en de door (gemachtigde van) appellante op 14 juni 2021 overgelegde – doorgestuurde – e-mails, volgt dat appellante, ook destijds, gebruikmaakte van beide e-mailadressen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en L.M. Tobé en L.Z. Achouak el Idrissi als leden, in tegenwoordigheid van I. van der Hout als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2023.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) I. van der Hout