ECLI:NL:CRVB:2023:1080
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van persoonsgebonden budget en compensatie via algemene voorzieningen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, geboren in 1943, heeft lichamelijke aandoeningen die haar belemmeren bij het uitvoeren van huishoudelijke taken. ROGplus, het gemeenschappelijk orgaan, heeft appellante van 4 april 2018 tot 3 april 2022 een persoonsgebonden budget (pgb) verstrekt voor huishoudelijke ondersteuning. Echter, bij besluit van 19 juni 2020 heeft ROGplus dit pgb beëindigd en appellante in plaats daarvan in aanmerking gebracht voor een algemene voorziening, met een maximum van 105 uur per jaar, te verlenen door een gecontracteerde zorgaanbieder.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij is overwogen dat de beperkingen van appellante kunnen worden gecompenseerd door de algemene voorziening. Appellante was van mening dat zij recht had op een zelfgekozen hulpaanbieder, maar de rechtbank oordeelde dat deze keuze niet van toepassing is bij een algemene voorziening.
In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe gronden aangevoerd en herhaalde zij haar eerdere argumenten. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de vrijheid om te kiezen voor een pgb en zorgverlener niet aan de orde is bij een algemene voorziening. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de verzoeken van appellante af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.