ECLI:NL:CRVB:2023:1074
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op partnertoeslag na wijziging van leefvorm en wetswijziging AOW
In deze zaak gaat het om de vraag of appellant recht heeft op een partnertoeslag na een wijziging van zijn leefvorm en de relevante wetswijzigingen in de Algemene Ouderdomswet (AOW). Appellant ontving eerder een partnertoeslag, maar deze werd per 1 augustus 2020 beëindigd. Na een periode van scheiding is appellant per 1 maart 2021 weer gaan samenwonen en hertrouwd met zijn partner. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de aanvraag voor een partnertoeslag afgewezen, met als argument dat op basis van artikel 8 van de AOW, zoals gewijzigd per 1 januari 2015, geen recht meer bestaat op een toeslag na een wijziging van de leefvorm. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant geen recht heeft op de partnertoeslag. De Raad heeft vastgesteld dat de wetswijziging van 2015 beoogde om nieuwe gevallen van recht op toeslag uit te sluiten, en dat appellant, door zijn hertrouwen en samenwonen, niet meer in aanmerking komt voor de toeslag. De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat zijn recht op toeslag voor 2015 was ontstaan en dus niet zou moeten vervallen, verworpen. De Raad heeft benadrukt dat de wetgever met de wijziging van artikel 8 van de AOW duidelijk heeft willen maken dat er geen nieuw recht op toeslag kan ontstaan na een wijziging van de leefvorm. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.