In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om geen IVA-uitkering toe te kennen. Appellant, die eerder een WGA-uitkering ontving, stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid op 1 oktober 2020 volledig en duurzaam was. Het Uwv had echter geconcludeerd dat de arbeidsongeschiktheid van appellant niet duurzaam was, en dat er nog behandelmogelijkheden waren die een kans op verbetering boden. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding niet duurzaam was. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder zijn psychische en fysieke klachten, in overweging genomen, maar oordeelt dat er nog steeds een redelijke kans op verbetering bestaat. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd om aan appellant een IVA-uitkering toe te kennen, omdat de arbeidsongeschiktheid niet duurzaam was. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.