ECLI:NL:CRVB:2023:1049

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
21/2721 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten dagvaarding

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen. Appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet, specifiek voor de kosten van het dagvaarden van het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het college heeft de aanvraag op 13 maart 2020 afgewezen, omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten noodzakelijk waren. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar op 1 september 2020 ongegrond. De rechtbank Noord-Nederland heeft in een eerdere uitspraak op 20 juli 2021 het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Tijdens de zitting op 25 april 2023 is appellant via videobellen verschenen, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. D. Wassens. De Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand terecht had afgewezen. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder beschuldigingen van valsheid in geschrifte en georganiseerde misdaad, overwogen, maar deze niet overtuigend geacht. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en de afwijzing van de aanvraag blijft in stand. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

21/2721 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
20 juli 2021, 20/2702 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen (college)
Datum uitspraak: 6 juni 2023
PROCESVERLOOP
Met het besluit van 13 maart 2020 heeft het college de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand voor de kosten van het dagvaarden van het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen afgewezen. Met het besluit van 1 september 2020 heeft het college het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 25 april 2023. Appellant is door middel van videobellen verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Wassens.

OVERWEGINGEN

Samenvatting
Het gaat in deze zaak om de vraag of het college terecht de aanvraag om bijzondere bijstand heeft afgewezen. Volgens het college heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat de kosten van het dagvaarden van het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen noodzakelijk zijn. Appellant kan zich niet met dit besluit verenigen.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft op 6 februari 2020 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet voor de kosten van het dagvaarden van het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
1.2.
Met het besluit van 13 maart 2020 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen.
1.3.
Op 16 maart 2020 heeft appellant tegen het besluit van 13 maart 2020 bezwaar gemaakt.
1.4.
Het college heeft met het besluit van 1 september 2020 (bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 13 maart 2020 ongegrond verklaard, omdat appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten waarvoor hij bijzondere bijstand heeft aangevraagd noodzakelijk zijn. Uit de door appellant bij de aanvraag overhandigde stukken kan de noodzaak onvoldoende worden afgeleid.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat appellant heeft aangevoerd dat sprake is van valsheid in geschrifte, georganiseerde bestuurlijke misdaad, staatsterreur op zijn leven en vermogensdelicten gepleegd door verschillende personen en overheidsinstanties. Verder stelt appellant dat sprake is van corruptie en pogingen tot moord van diverse personen en overheidsinstanties op hem. Ter onderbouwing heeft appellant verwezen naar een grote hoeveelheid stukken. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze stukken onder meer betrekking hebben op de Molukse treinkaping en de door appellant gestelde bestuurlijke en politieke wanpraktijken in Nederland. De rechtbank kan hieruit geen gerichte beroepsgronden tegen het bestreden besluit afleiden, die ertoe kunnen leiden dat het college ten onrechte in overeenstemming met het toepasselijke toetsingskader tot de conclusie is gekomen dat de kosten voor het dagvaarden niet noodzakelijk zijn. Het college heeft de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het dagvaarden terecht afgewezen.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het beroep ongegrond heeft verklaard en heeft overwogen dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het dagvaarden terecht heeft afgewezen. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
Appellant voert aan dat sprake is van valsheid in geschrifte, georganiseerde bestuurlijke misdaad, staatsterreur op zijn leven en vermogensdelicten gepleegd door verschillende personen en overheidsinstanties. Daarnaast is volgens appellant sprake van corruptie en pogingen tot moord van diverse personen en overheidsinstanties op hem.
4.3.
De beroepsgrond slaagt niet. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en verenigt zich met de onder 2 genoemde overwegingen waarop dat oordeel rust en verwijst daarnaar. Met name is van belang de overweging van de rechtbank dat het college terecht de aanvraag heeft afgewezen omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten voor het dagvaarden van het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen noodzakelijk zijn.
Conclusie en gevolgen
4.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van F.C. Meershoek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2023.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) F.C. Meershoek

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 35 van de Participatiewet:
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
2. Het college kan bijzondere bijstand weigeren, indien de in het eerste lid bedoelde kosten binnen twaalf maanden een bedrag van € 130,00 niet te boven gaan.
3. In afwijking van het eerste lid kan bijzondere bijstand ook aan een persoon worden verleend in de vorm van een collectieve aanvullende zorgverzekering of in de vorm van een tegemoetkoming in de kosten van de premie van een dergelijke verzekering zonder dat wordt nagegaan of ten aanzien van die persoon de kosten van die verzekering of die premie ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn.
4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder bijzondere bijstand niet verstaan individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 en individuele studietoeslag als bedoeld in artikel 36b.
5. Voor zover de gemeente krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, wordt de bijzondere bijstand verhoogd met de loonbelasting en premies volksverzekeringen.