In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellant, die zich ziek had gemeld met rugklachten, was in het kader van de Ziektewet (ZW) door het Uwv beoordeeld op zijn belastbaarheid. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 21 september 2020 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en had hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat zijn medische situatie niet juist was ingeschat en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen.
De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. Echter, de Raad heeft ook geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding had toegekend aan appellant, aangezien het Uwv niet deugdelijk had gemotiveerd in het bestreden besluit. De Raad heeft de aangevallen uitspraak in zoverre vernietigd en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 3.348,-, en het griffierecht van € 185,- moet vergoeden.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door het Uwv in besluiten en de mogelijkheid voor appellanten om proceskosten vergoed te krijgen wanneer de rechtbank oordeelt dat het Uwv niet aan zijn motiveringsplicht heeft voldaan.