ECLI:NL:CRVB:2023:1038
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering wegens geschiktheid voor geselecteerde functies ondanks schouderklachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die als productiemedewerker werkte, meldde zich ziek op 23 april 2018 vanwege schouderklachten. Na beëindiging van zijn dienstverband op 3 oktober 2019, werd hij door het Uwv in aanmerking gebracht voor ziekengeld. Echter, op basis van een beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, concludeerde het Uwv dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn loon te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn ZW-uitkering per 10 januari 2020.
Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Rotterdam verklaarde zijn beroep ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, waaronder dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met zijn schouderklachten en dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen voldoende rekening hadden gehouden met de medische situatie van appellant en dat er geen medische onderbouwing was voor de stelling dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen.
De Raad concludeerde dat de rechtbank de medische beoordelingen en de geschiktheid van de functies correct had beoordeeld. De beroepsgronden van appellant werden verworpen, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een deskundige, aangezien er geen twijfel bestond over de medische beoordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 2 juni 2023.