ECLI:NL:CRVB:2023:1017

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
21 / 1822 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Blokkering en opschorting van bijstandsrechten in verband met hennepkwekerij

In deze zaak gaat het om de blokkering van de betaling van bijstand, de opschorting van het recht op bijstand en de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die sinds 26 februari 2012 bijstand ontving, werd geconfronteerd met een blokkering van zijn bijstandsbetaling door het college van burgemeester en wethouders van Heerlen, na de ontdekking van een hennepkwekerij in zijn woning. De politie had vastgesteld dat er al een oogst had plaatsgevonden en dat de kwekerij was opgebouwd voordat de appellant naar Marokko vertrok op 3 mei 2019. De appellant ontkende op de hoogte te zijn geweest van de kwekerij, maar deze verklaring werd door de Raad als niet geloofwaardig beschouwd.

Het college had de bijstandsbetaling geblokkeerd, het recht op bijstand opgeschort en een aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen, omdat de appellant niet alle gevraagde informatie had verstrekt. De Raad oordeelde dat het college bevoegd was om deze maatregelen te nemen, gezien de omstandigheden en het gebrek aan medewerking van de appellant. De rechtbank had de beroepen van de appellant tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De appellant kreeg geen gelijk in zijn hoger beroep, en de blokkering van de bijstandsbetaling, de opschorting van het recht op bijstand en de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand blijven in stand.

De Raad concludeerde dat de appellant geen recht had op vergoeding van proceskosten en dat het betaalde griffierecht niet werd teruggegeven. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bijstandsontvangers om volledige en tijdige informatie te verstrekken aan de autoriteiten, vooral in gevallen waar er vermoedens zijn van onrechtmatige activiteiten.

Uitspraak

21/1822 PW, 21/1823 PW, 21/1824 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 13 april 2021, 19/3008, 19/3266 en 20/60 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
Datum uitspraak: 30 mei 2023

PROCESVERLOOP

Met besluiten van 15 juli 2019, 12 augustus 2019 en 2 september 2019 heeft het college respectievelijk de betaling van bijstand aan appellant geblokkeerd vanaf 15 juli 2019, het recht op bijstand opgeschort vanaf 12 augustus 2019 en een aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen
.Appellant heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Met twee besluiten van
6 november 2019 en een besluit van 30 maart 2020 heeft het college op deze bezwaren beslist.
Appellant heeft tegen de besluiten op bezwaar beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de beroepen ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. R.G.P. Voragen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft het hoger beroep behandeld op een zitting van 18 april 2023. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.P.H.M. Quaedvlieg.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Deze zaken gaan over de blokkering van betaling van bijstand, de opschorting van het recht op bijstand en de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand. In hoger beroep krijgt appellant geen gelijk. De Raad legt hieronder uit hoe hij tot dit oordeel komt.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontving vanaf 26 februari 2012 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet.
1.2.
Op 10 juli 2019 is de politie binnengetreden in de woning van appellant. De politie heeft geconcludeerd dat er in de slaapkamer een hennepkwekerij is geweest. Appellant heeft tegen de politie verklaard dat hij twee maanden in Marokko was geweest, dat een vriend zijn woning heeft gebruikt en dat bij terugkomst uit Marokko alles zou zijn opgeruimd. Uit de stempels uit zijn paspoort is af te leiden dat appellant van 3 mei 2019 tot 30 juni 2019 in Marokko is geweest. De politie heeft op grond van de aangetroffen situatie in de woning vastgesteld dat er één eerdere oogst is geweest, met een kweekcyclus van tien weken en dat de kwekerij voor het vertrek van appellant naar Marokko is geruimd.
1.3.
Naar aanleiding van informatie van de politie is een sociaal rechercheur van de gemeente Heerlen een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan appellant verstrekte bijstand. Bij besluit van 15 juli 2019 (besluit 1) heeft het college de betaling van bijstand vanaf 15 juli 2019 geblokkeerd in afwachting van verder onderzoek. Daarnaast is in dit besluit aan appellant verzocht om voor 29 juli 2019 stukken te verstrekken, waaronder afschriften van bankrekeningen, stukken met betrekking tot de hennepkwekerij en rekeningen en nota’s van de kosten die appellant heeft gemaakt tijdens zijn langdurige verblijf in Marokko.
1.4.
Op 29 juli 2019 heeft appellant een aantal stukken met gegevens ingeleverd. Aangezien niet alle gevraagde gegevens zijn ingeleverd, heeft het college bij besluit van 12 augustus 2019 (besluit 2) het recht op bijstand opgeschort vanaf 12 augustus 2019. In het besluit is aan appellant een hersteltermijn tot 22 augustus 2019 gegeven om de nog ontbrekende stukken te verstrekken.
1.5.
Op 26 augustus 2019 heeft appellant een aanvraag om bijzondere bijstand voor € 47,- aan kosten voor griffierecht ingediend. Bij besluit van 2 september 2019 (besluit 3) heeft het college deze aanvraag afgewezen, omdat de inkomsten over 2019 door het ontbreken van gegevens over de hennepkwekerij onbekend zijn en hierdoor het recht op bijzondere bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.6.
Bij besluit van 30 augustus 2019 heeft het college de bijstand van appellant vanaf 12 augustus 2019 ingetrokken, omdat appellant het verzuim niet binnen de geboden termijn heeft hersteld. Ook is de bijstand over de periode van 28 februari 2019 tot 12 augustus 2019 ingetrokken, omdat onduidelijk is wat de omvang van de werkzaamheden en inkomsten van appellant in verband met de hennepkwekerij zijn geweest, waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen. Bij besluit van 18 maart 2020 heeft het college het bezwaar in zoverre gegrond verklaard dat de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken op 17 april 2019 is vastgesteld. Met een uitspraak van 10 december 2021 (ECLI:NL:RBLIM:2021:9317) heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit 18 maart 2020 ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak van de rechtbank is geen hoger beroep ingesteld.
1.7.
Het college heeft bij besluit van 6 november 2019 (bestreden besluit 1) het bezwaar van appellant tegen besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat het bezwaarschrift na de bezwaartermijn is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
1.8.
Bij afzonderlijk besluit van 6 november 2019 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar van appellant tegen besluit 2 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellant niet alle op 15 juli 2019 gevraagde gegevens heeft ingeleverd binnen de daarvoor gegeven termijn en dat hij daarmee zijn verzuim niet heeft hersteld.
1.9.
Het college heeft bij besluit van 27 november 2019, zoals gewijzigd bij besluit van
30 maart 2020 (bestreden besluit 3), het bezwaar van appellant tegen besluit 3 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat het onduidelijk is hoe hoog de inkomsten van appellant zijn in verband met de hennepkwekerij, waardoor de draagkracht van appellant niet kan worden vastgesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en daarmee de bestreden besluiten in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de aangevallen uitspraak niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Blokkering van de betaling van bijstand
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat het bezwaar tegen de blokkering van betaling van de bijstand ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Volgens appellant was de termijnoverschrijding verschoonbaar, omdat er geen bezwaarclausule onder het besluit stond en zijn advocaat bezwaar heeft gemaakt zodra hij kennis heeft genomen van het besluit. Deze grond slaagt niet. Met de rechtbank wordt overwogen dat, hoewel een bezwaarclausule ontbreekt in het besluit, appellant al medio augustus 2019 werd bijgestaan door een rechtshulpverlener. Op dat moment was de bezwaartermijn nog niet verlopen, terwijl uit het bezwaarschrift van 15 augustus 2019 tegen het opschortingsbesluit van 12 augustus 2019 blijkt dat de rechtshulpverlener wel al van de blokkering op de hoogte was. Het college heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien om het pas bij e-mail van 12 september 2019 gemaakte bezwaar verschoonbaar te achten.
Opschorting van het recht op bijstand
4.3.
Over de opschorting van het recht op bijstand heeft appellant aangevoerd dat er geen sprake was van een hennepkwekerij en er dus ook geen reden was voor de opschorting. Deze grond slaagt niet om de volgende redenen.
4.3.1.
Evenals de rechtbank in de aangevallen uitspraak en in de onder 1.6 genoemde uitspraak van 10 december 2021 heeft geoordeeld, ziet de Raad geen aanleiding om de aanwezigheid van een hennepkwekerij in de woning van appellant niet aannemelijk te achten. Uit informatie van de politie blijkt dat er op 10 juli 2019, ruim een week na de terugkomst van appellant uit Marokko op 30 juni 2019, door de politie in de slaapkamer van appellant twee koolstoffilters en diverse potten met aarde en resten blad- en topresten zijn aangetroffen. Het tuinhuisje lag vol met buizen en afval, zoals aarde. De illegale aansluiting van elektriciteit was nog intact. Gelet op deze bevindingen is de conclusie van de politie dat er al één oogst was geweest en dat de kwekerij al voordat appellant op 3 mei 2019 naar Marokko was vertrokken is opgebouwd aannemelijk. Dat appellant van de kwekerij niet op de hoogte was, zoals hij eerder heeft aangevoerd, is niet geloofwaardig.
4.3.2.
Appellant heeft niet alle gevraagde stukken verstrekt, waaronder stukken met betrekking tot de hennepkwekerij en rekeningen en nota’s van de kosten die appellant heeft gemaakt tijdens zijn langdurige verblijf in Marokko. Aangezien de gevraagde gegevens relevant waren voor het vaststellen van het recht op bijstand, was het college bevoegd om het recht op bijstand op te schorten. Wat appellant heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het college van die bevoegdheid geen gebruik mocht maken.
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat er geen reden was om zijn aanvraag om bijzondere bijstand af te wijzen, omdat er geen hennepkwekerij in zijn woning is geweest. Deze grond slaagt niet. Het college heeft terecht de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Zoals in 4.3.1 is overwogen, is aannemelijk dat er een hennepkwekerij in de woning van appellant is geweest en dat appellant daarvan op de hoogte was. Appellant heeft geen inzicht gegeven in de inkomsten die hij met de hennepkwekerij heeft verworven. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het recht op bijzondere bijstand niet kan worden vastgesteld, omdat niet kan worden beoordeeld of appellant de kosten voor het griffierecht kon voldoen uit zijn eigen inkomen of vermogen.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de blokkering van de betaling van de bijstand, de opschorting van het recht op bijstand en de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijven.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van Y.S.S. Fatni als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2023.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) Y.S.S. Fatni

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen blokkering
Artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht
Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Opschorting
Artikel 54, eerste en tweede lid, van de Participatiewet
1) Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
2) Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand
Artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.