ECLI:NL:CRVB:2022:993

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
21/639 WMO15-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet ongegrond verklaard in bestuursrechtelijke zaak over betalingsonmacht griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2022 uitspraak gedaan over het verzet van appellant tegen een eerdere beslissing van 9 december 2021, waarin het hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. Appellant, die een bijstandsuitkering ontvangt, stelde dat hij niet in staat was het griffierecht te betalen en voerde aan dat de Raad ten onrechte uitging van een inkomen van 90% van de bijstandsnorm. Hij verwees naar artikel 34 van de Wet op de rechtsbijstand, maar de Raad oordeelde dat deze wet niet van toepassing is op de beoordeling van betalingsonmacht voor het griffierecht.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant in de relevante periode over een inkomen beschikte dat hoger was dan de geldende norm. Hierdoor voldeed hij niet aan de criteria voor betalingsonmacht. De Raad heeft het verzet ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en de beslissing werd ondertekend door J.C. Boeree, met R. van der Heide als griffier. Het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 4,- wordt aan appellant terugbetaald.

Uitspraak

Datum uitspraak: 21 april 2022
21/639 WMO15-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzet als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 8 februari 2021, 19/2122 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Roermond (college)

PROCESVERLOOP

De Raad heeft het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak op 9 december 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de Raad het hoger beroep niet inhoudelijk in behandeling kan nemen. De Raad heeft dit gedaan zonder een zitting te houden, met toepassing van de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Appellant is het niet eens met de uitspraak van de Raad van 9 december 2021 en heeft verzet gedaan.
Het verzet is behandeld op de zitting van 10 maart 2022. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De Raad heeft het hoger beroep van appellant in de uitspraak van 30 november 2021 niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet (volledig) is betaald.
In verzet verklaart appellant dat hij niet over voldoende inkomen beschikt om het griffierecht te betalen. Volgens appellant gaat de Raad bij de vaststelling of iemand voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht ten onrechte uit van een inkomen van 90% van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm. Appellant stelt dat er bij een beroep op betalingsonmacht gekeken moet worden naar artikel 34, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand. In de periode waarin het griffierecht moest worden voldaan, had appellant negen zaken bij de Raad waarvoor hij in totaal zeven maal griffierecht moest betalen. Appellant heeft een bijstandsuitkering en dit overschrijdt zijn financiële mogelijkheden. Appellant heeft daarom het griffierecht in één zaak, bij de Raad geregistreerd onder nummer 20/3891, voldaan. In deze zaak heeft appellant een bedrag van € 4,- betaald.
De Raad is van oordeel dat appellant in verzet geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit zou moeten blijken dat hij niet in verzuim is geweest. De Raad heeft beoordeeld of appellant aan de criteria voor vrijstelling van betaling van het griffierecht voldoet. Uit de overgelegde stukken blijkt dat het inkomen waarover appellant in de van belang zijnde periode kon beschikken hoger was dan de destijds geldende norm van 90% (en de sinds 1 januari 2021 geldende norm van 95%) van de (maximale) bijstandsnorm voor een alleenstaande. De Raad heeft dan ook terecht geoordeeld dat appellant niet voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht. Voor wat betreft de verwijzing van appellant naar artikel 34, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand merkt de Raad op dat deze wet gaat over het verlenen van rechtsbijstand en niet van toepassing is op de toets of iemand aan de criteria voor betalingsonmacht voor het betalen van het griffierecht voldoet. Gelet op het bovenstaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het verzet ongegrond;
  • bepaalt dat het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 4,- door de griffier aan appellant wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van R. van der Heide als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2022.
(getekend) J.C. Boeree
(getekend) R. van der Heide