ECLI:NL:CRVB:2022:990
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- P.W. van Straalen
- J. Oosterveen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vaststelling aflossingsbedrag en vorderingen Belastingdienst
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante, die sinds 15 maart 2003 bijstand ontving op basis van de Participatiewet, had in hoger beroep aangevoerd dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam bij de vaststelling van het aflossingsbedrag van € 709,64 per maand ten onrechte geen rekening had gehouden met een schuld bij de Belastingdienst en andere schulden bij instanties, familie en vrienden. De Raad heeft vastgesteld dat de berekening van het aflossingsbedrag per 1 november 2019 correct was uitgevoerd volgens de geldende wet- en regelgeving, waaronder artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Beleidsregels opschorting, intrekking, terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Rotterdam 2017. De Raad heeft ook opgemerkt dat appellante niet heeft aangetoond dat er sprake was van een bevoorrechte vordering van de Belastingdienst of andere vorderingen die in aanmerking genomen moesten worden bij de vaststelling van het aflossingsbedrag. Hierdoor heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagde en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd werd. De uitspraak werd gedaan door P.W. van Straalen, met J. Oosterveen als griffier.