In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die via een eigenrisicodrager voor de Ziektewet (ZW) werkzaam was als verkoopmedewerker, had zijn ZW-uitkering aangevochten na een schorsing en beëindiging door het Uwv. De rechtbank had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De Raad onderschrijft dit oordeel en wijst erop dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep over voldoende gegevens beschikte om tot een conclusie te komen over de geschiktheid van de appellant voor zijn werk. De Raad concludeert dat de appellant op de datum in geding, 5 april 2016, geschikt was voor zijn werkzaamheden, ondanks de door hem aangevoerde pijnklachten aan zijn rechterhand. De Raad ziet geen aanleiding om een deskundige in te schakelen, aangezien er geen twijfel bestaat over de medische beoordeling door het Uwv. Het hoger beroep van de appellant wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.