ECLI:NL:CRVB:2022:987

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
20/2600 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vergoeding van kosten in bezwaar bij bijzondere bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellanten, bestaande uit drie personen, hadden bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van het inrichten van hun woning, waaronder witgoed en een overbruggingsuitkering. Het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek had hen een bedrag van € 5.616,05 toegekend, maar de appellanten maakten bezwaar tegen dit besluit, omdat zij vonden dat de woning gebreken vertoonde en dat een deel van de bijzondere bijstand was opgegaan aan reparatiekosten.

Het dagelijks bestuur verklaarde het bezwaar ongegrond, omdat er geen aanvraag voor bijzondere bijstand voor reparatiekosten was ingediend en de appellanten de verhuurder voor deze kosten hadden kunnen aanspreken. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep tegen dit besluit ook ongegrond. In hoger beroep voerden de appellanten aan dat de rechtbank ten onrechte geen vergoeding had toegekend voor de in bezwaar gemaakte kosten, omdat er volgens hen sprake was van een onrechtmatigheid in het primaire besluit.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gronden van de appellanten in hoger beroep voornamelijk een herhaling waren van hun eerdere argumenten. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en stelde dat kosten in bezwaar alleen vergoed worden indien er sprake is van herroeping van het primaire besluit wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Aangezien dit niet het geval was, werd het hoger beroep afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20 2600 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 mei 2020, 19/4231 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant 1], [appellant 2] en [appellant 3] te [woonplaats] (appellanten)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 26 april 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. J. Sprakel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2022. Namens appellanten is via videobellen mr. Sprakel verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.F. Rosenbaum.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten hebben op 22 november 2018 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van het inrichten van hun woning, witgoed en bijzondere bijstand in de vorm van een overbruggingsuitkering en een woonkostentoeslag.
1.2.
Bij besluit van 31 december 2018 (primair besluit) heeft het dagelijks bestuur aan appellanten de gevraagde bijzondere bijstand toegekend tot een bedrag van € 5.616,05.
1.3.
Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en gesteld dat de woning gebreken vertoonde waardoor een deel van de bijzondere bijstand is opgegaan aan reparatiekosten. Appellanten hebben aangevoerd dat daarom redenen zijn het bedrag van de bijzondere bijstand te verhogen. Verder is het primaire besluit volgens appellanten onvoldoende gemotiveerd.
1.4.
Bij besluit van 21 mei 2019 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard. Voor toekenning van bijzondere bijstand voor reparatiekosten ziet het dagelijks bestuur geen grond. Appellanten hebben voor deze kosten geen aanvraag om bijzondere bijstand ingediend. Bovendien hadden appellanten de verhuurder kunnen aanspreken voor deze kosten. Het dagelijks bestuur ziet geen aanleiding voor het afstemmen van de bijstand. Verder is het primaire besluit voldoende gemotiveerd, is per onderdeel een berekening opgenomen en is het toetsingskader vermeld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank – samengevat en voor zover van belang – het volgende overwogen. De beroepsgrond dat het dagelijks bestuur het bezwaar gegrond had moeten verklaren en de kosten in bezwaar had moeten vergoeden, slaagt niet. In het bestreden besluit wordt slechts een nadere uitleg gegeven van wat bij het primaire besluit aan bijzondere bijstand is toegekend. Die uitleg betekent geen wijziging of noodzakelijke aanvulling van de motivering van het primaire besluit. Verder hebben appellanten geen aanvraag om bijzondere bijstand voor reparatiekosten aan de woning ingediend. De beroepsgrond dat het toegekende bedrag op grond van artikel 18 van de Participatiewet (PW) moet worden verhoogd, slaagt niet. Appellanten hebben onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een zeer bijzondere situatie.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij hebben – samengevat – aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor de in bezwaar gemaakte kosten. Omdat een motivering in het primaire besluit ontbreekt, is sprake van een onrechtmatigheid en is er aanleiding voor een kostenveroordeling. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het dagelijks bestuur de reparatiekosten aan de woning buiten beschouwing kon laten. Ook heeft de rechtbank de aangevoerde omstandigheden in het kader van artikel 18 van de PW niet bij de beoordeling betrokken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd zijn in hoofdzaak een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust. Hieraan voegt de Raad toe dat in bezwaar gemaakte kosten op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen worden vergoed, indien sprake is van herroeping van het primaire besluit wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Van een herroeping van het primaire besluit is in dit geval geen sprake.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van R.I.S. van Haaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2022.
(getekend) G.M.G. Hink
De griffier is verhinderd te ondertekenen.