Uitspraak
20 2600 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellanten, bestaande uit drie personen, hadden bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van het inrichten van hun woning, waaronder witgoed en een overbruggingsuitkering. Het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek had hen een bedrag van € 5.616,05 toegekend, maar de appellanten maakten bezwaar tegen dit besluit, omdat zij vonden dat de woning gebreken vertoonde en dat een deel van de bijzondere bijstand was opgegaan aan reparatiekosten.
Het dagelijks bestuur verklaarde het bezwaar ongegrond, omdat er geen aanvraag voor bijzondere bijstand voor reparatiekosten was ingediend en de appellanten de verhuurder voor deze kosten hadden kunnen aanspreken. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep tegen dit besluit ook ongegrond. In hoger beroep voerden de appellanten aan dat de rechtbank ten onrechte geen vergoeding had toegekend voor de in bezwaar gemaakte kosten, omdat er volgens hen sprake was van een onrechtmatigheid in het primaire besluit.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gronden van de appellanten in hoger beroep voornamelijk een herhaling waren van hun eerdere argumenten. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en stelde dat kosten in bezwaar alleen vergoed worden indien er sprake is van herroeping van het primaire besluit wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Aangezien dit niet het geval was, werd het hoger beroep afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.